Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Chineezen in Ned-Indië

betekenis & definitie

Chineezen in Ned-Indië. - Een bijzondere plaats te midden der Inl. bevolking in N.-Indië nemen de Ch. in. De bekendheid der Ch. met den Archipel, althans met Java, is al zeer oud; het eerste schriftelijke Ch. bericht omtrent Java dateert van 414 n. C. en is van den Chin. Boeddhistischen monnik Fahjen, die Java in dat jaar bezocht; in de annalen der Th’angdynastie (618-906) wordt een tamelijk uitvoerige en zeer juiste beschrijving gegeven van Java’s ligging en worden een aantal bijzonderheden omtrent de bevolking vermeld.

In het laatst der zevende eeuw na C., van 683 af, studeerde de Chin. Boeddhist Itsing verscheidene jaren te Bhodja of Cribhodja, nabij het tegenw. Palembang op Sumatra en deelde in een verslag, dat hij in 692 naar China zond, belangrijke bijzonderheden omtrent den godsdienst in die stad mede. In de jaren 1292-1293 n. C. zond de Ch. keizer Koeblai Khan een expeditie van 20.000 man, onder aanvoering van drie officieren naar Java, om de beleediging te wreken, welke hem was aangedaan door den vorst van Toemapèl, die des keizers gezant, Meng Ch’i, het aangezicht had doen schenden. In welken tijd voor het eerst van een bepaalde kolonisatie van Ch. in den Archipel sprake kan zijn, is niet vast te stellen; doch zooveel is zeker, dat de Hollanders bij hun komst in den Archipel reeds op tal van plaatsen de Ch. in groot aantal vonden; vandaar dan ook, dat de O.-I.

Compagnie er veel aan hechtte, vasten voet te verkrijgen op het eiland Formosa, dat vlak tegenover Emoy ligt, een der voornaamste emigratiehavens van China. De in den Archipel voorkomende Chineezen (of hun voorgeslacht) zijn uit verschillende streken van China afkomstig. De oudste kolonisatie schijnt afkomstig te zijn uit het departement Tsiangtsioe der provincie Foe-Khjen; later kwamen ook uit het Noordel. departementen emigranten; die allen scheepten zich in te Emoy, en werden daarom wel E m o y-C h i n e e z e n genoemd, of wel Hok-Kjeneezen, naar hun uitspraak van den naam der provincie Foeh-Kjen. De Chineezen op Java zijn bijna uitsluitend uit genoemde provincie afkomstig; in grooten getale vindt men ze verder in den Riouw-Archipel en op de voornaamste handelsplaatsen der Buitenbezittingen als handelaars en handwerkslieden. De H a k k a’s of KhehChineezen zijn afkomstig uit de Zuidelijkste provincie van China, Kwangtoeng (Canton)

en uit daaraan grenzende departementen van Foeh-Kjen; zij komen vooral voor in de zg. Chineesche districten op Borneo (WesterAfd.), waar ze zich in vroeger eeuwen als mijnwerkers vestigden en later den landbouw beoefenden (zie BORNEO), op Bangka, Billiton en Deli, als mijnwerkers en plantagekoelies, en op sommige hoofdplaatsen van Java als smeden, meubel- en wagenmakers, enz. De op Java veel voorkomende zg. Macaoers, die o. a. te Soerabaja zeer talrijk zijn, en als handwerkslieden, vooral als meubelmakers, werkzaam zijn, worden ten onrechte zoo genoemd, want bijna uitsluitend komen zij uit de Kwangtoengprovincie, zoowel uit Canton zelf, als uit Kai-Ing-Tsioe (vandaar komen de zg. Hakka’s). De H o k l o, T i ot s i o e-, of (naar de emigratiehaven) Swatow-Chineezen, afkomstig uit het kustgebied en het departement Tsjaotsjoe der provincie Kwangtoeng, hebben gaandeweg de Hakka’s in aantal overvleugeld en komen in hoofdzaak in dezelfde streken van Indië als planters voor; vooral in Deli, waar ze als planters en arbeiders bij de tabakscultuur zeer gezocht zijn, zijn ze bijzonder talrijk.

Slechts bij uitzondering emigreeren Chineesche vrouwen, zoodat de Ch., die in den Archipel komen, meest huwen of gaan samenwonen met inlandsche vrouwen (echter huwen ze nooit wettig als hoofdvrouw eene Inlandsche);

hoewel nu daardoor op den langen duur verschillende gewoonten der Ch. in Indië gaan afwijken van die hunner in het moederland wonende landgenooten, lossen zich de Ch. toch volstrekt niet in de Inl. maatschappij op; bij het samenwonen met een Inl. vrouw ontstaat een Chineesch gezin, de kinderen worden als Ch. opgevoed, vaak in het Ch. onderwezen (hoewel de gewone spreektaal het Maleisch of een der andere Inl. talen wordt), en wat den besten waarborg vormt voor het instandblijven van het Ch. karakter de godsdienst blijft de Ch. Bovendien kunnen een groot aantal volbloed-Ch. toch ook een vrouw zoeken onder de in Indië geboren halfbloeden, zoodat het Ch. element in de afstammelingen blijft overheerschen.

De volbloed-Ch. worden in Indië aangeduid met het Chin. woord sinkheh d. i. nieuwgast (in Ind. talen wordt dit woord meestal s i n g k e h); ze worden daarmede of met de afkorting k e h ook aangesproken; de in Indië geborenen heeten in het Maleisch peranakan tjina; ze worden met den naam Baba(h) of Ba(h) aangesproken. Zooals reeds werd opgemerkt, hebben vooral de peranakan’s wel grooten invloed ondervonden van het langdurige verblijf te midden der Inl. bevolking, maar toch zijn in hoofdzaak de Ch. eigenaardigheden, en in het bijzonder de godsdienstige begrippen, blijven bestaan.

De voornaamste godsdienstige feesten worden derhalve ook door de Ch. in Indië gevierd; wat de Emoy-Ch., en wel meer in het bijzonder die op Java betreft, zijn de voornaamste: het Nieuwjaarsfeest; het Tjapgomefeest, op den 15den der 1ste maand als herdenking van den geboortedag van den Hemelheer; het Gravenfeest, nu eens in de 2de,dan weder in de 3de maandvan het Chin. jaar; het feest der Drakenbooten, op den 5en van de 5de maand; het feest der geboorte van den Aardgod, op den 15en der 7de maand. Een eigenaardigheid bij sommige dezer feesten is het zg. reboetan, d. i. de gewoonte, dat elk, na afloop van het feest, zich tracht meester te maken van zooveel mogelijk der offerspijzen, voor de geesten der afgestorvenen bestemd; dezen hebben n.l. de essence of het geestelijk bestanddeel dier gaven reeds genoten. Een bijzondere plaats wordt ingenomen door de Ch. in W.-Borneo (de zg. Ch. districten). Reeds in de 17e eeuw vestigden zich daar Hakka’s en Hoklo’s uit Kwangtoeng, niet als handelaars doch als kolonisten, die mijnbouw en landbouw beoefenden. Zij vormden er kongsi's of vennootschappen, die weldra politieke macht verkregen, een soort van republiekjes vormden met eigen gezag en leger, die ook zelfstandig met het Ned. Ind. Gouv.

onderhandelden. Daar de aanrakingen met het Gouv. niet altijd van vredelievenden aard waren, werd ten slotte na vele oorlogen de autonomie der kongsi’s te niet gedaan (1854);

de bevriende kongsi Lanfong, in Mandor, bleef tot 1866 bestaan. Na dien tijd is het aantal Ch. in W. Borneo zeer verminderd, maar bedraagt er toch nog altijd meer dan 1/10 der bevolking. Waar de vreemde Oosterlingen (Chineezen, Mooren en Arabieren), een eenigszins aanmerkelijk getal uitmaken, worden zij, volgens art. 73 van het Reg. Regl., in afzonderlijke wijken vereenigd, die onder het bestuur van hun eigen hoofden staan, en worden aangewezen bij besluit van het betrokken Hoofd van Gewestelijk Bestuur; deze hoofden zijn van de Inl. overheidspersonen geheel onafhankelijk en rechtstreeks ondergeschikt aan het Europ. bestuur. Bij de Chineezen voeren deze hoofden den. titel van kapitein of luitenant al naar de talrijkheid hunner onderhoorigen, terwijl op de hoofdplaatsen ook majoors worden aangesteld. (De naam dezer titularissen is in Indië in de omgangstaal kapitein-Chinees, enz.). Op Borneo heeten de lagere Chin. hoofden Lao Th’ay, de hoogere Kap-Th’ay en Kap Toa. Op de hoofdplaatsen Batavia en Semarang is een Chineesche raad gevestigd, door welk college alle zaken van inwendig beheer geregeld en ter zake aan den Resident voorstellen worden gedaan.

De dienst der Chineesche zaken in Ned. Indië is sedert Mei 1916 als volgt ingericht: te Batavia is gevestigd een „Kantoor voor Chineesche Zaken”, ressorteerend onder het Dep. van Binnenl. Bestuur, bestaande uit: één Adviseur voor Chin. zaken, ambtenaren voor Chin. zaken, volgens een telkenmale bij de begrooting te regelen formatie, en het noodige kantoor- en verder ondergeschikt personeel. De werkkring van den dienst der Chin. Zaken omvat in den ruimsten zin alle aangelegenheden, welke de Chin. in Ned. Indië betreffen of waarbij dezen betrokken zijn. Door den Adviseur kunnen dienstreizen gemaakt worden, en hij kan de ambtenaren voor Chin. Zaken dienstreizen met bepaalde opdrachten doen maken, zoomede hun ter uitvoering van een bepaalde opdracht een tijdelijke standplaats aanwijzen.