Chili - Z.-Amerikaansche republiek aan den Grooten Oceaan. De staat heeft een oppervl. van 763.500 K.M.2 en is dus ruim 23 maal zoo groot als Nederland. Geen staat op aarde heeft zulk een lang gerekten vorm.
Van de N.-grens, de Rio Sama tot de Zuidelijkste punt, Kaap Hoorn, is een afstand van 4500 K.M., d. i. even ver als van Amsterdam tot aan de Perzische Golf. Tot C. behooren alle eilanden, die langs de kust zijn gelegen, behalve het Oosten van Vuurland*, dat aan Argentina behoort. Bovendien rekent men tot C. de Desventurados eil. in ’t N. en de Juan Fernandez eil. op grooteren afstand van de kust, benevens de ver in den Grooten Oceaan gelegen Salay-y-Gomezeilanden en het Paasch-eiland.
Orografische gesteldheid. Duidelijk zijn naar de hoogte in C. drie zonen te onderscheiden: 1) in het O. de Cordillcras de los Andes, die alleen in het Z. aan de kust komen, waar een groot aantal golven het bergland binnendringen. Vele toppen bereiken hier een hoogte van meer dan 6000 M., o.a. van N. naar Z. de Tacora (6019), Parinacota (6376), Pular (6340), Llullaillaco (6620), Porongos (6252), Mercedario (6798). Het hoogst van al verheft zich echter de Aconcagua* (6953). 2) in het W. een veel lager kustgebergte, dat zich in het Z. voortzet, als een rij van eilanden, die aanvangt met Chiloé . 3) een lang en smal dal tusschen beide vorige gebieden in, dat zeer vruchtbaar is en het dichtst bevolkt. In het Z. is deze laagvlakte geheel ondergeloopen en komen straten en golven in haar plaats. — Klimaat. Bij de groote lengte-uitgebreidheid en de onregelmatige oppervlakte van het land is het klimaat zeer verscheiden. De nabijheid van den Oceaan maakt het over het geheel zacht en gezond. Te Santiago is de gemiddelde jaar-temperatuur 14° C. (Jan. 10°, Juli 8°), en de veranderingen tusschen dag en nacht bedragen hier dikwijls 14°.
In den zomer komen er echter temperaturen voor van 34° tegen —2° in den winter. Verder naar het Z. neemt de zomerwarmte sterk af, terwijl de winterkoude ongeveer dezelfde blijft. Vooral de langs de kust strijkende koude Humboldtstroom, die van het Z. komt, oefent een ongunstigen invloed uit. Bezuiden Chiloé blijft de sneeuw ’s winters weken lang liggen. De grootste tegenstellingen levert C. op ten opzichte der regen verdeeling. Terwijl in de Atacamawoestijn regen onbekend is, en men in Coquimbo slechts op ongeveer drie regendagen per jaar kan rekenen, hebben de midden-provinciën 67 regendagen, die meest allen op den winter komen.
Santiago heeft een jaarlijksche regenhoeveelheid van 472 m.M., Talca van 530 m.M. De oorzaak van de buitengewone droogte in het N. is te zoeken in de windrichting, de Z.O. Passaat, die dus van het land naar den Oceaan waait. Vochtige nevels kunnen ’s nachts de droogte van de gebieden, onmiddellijk aan zee gelegen, eenigszins verminderen. Van de Zuid. provinciën ligt een deel in het gebied der overheerschende Westewinden en hebben daardoor veel neerslag. Puerto Monte heeft een jaarlijkschen neerslag van ruim 1600 m.M. De meeste regen valt echter bij de Faro de los Evangelistas, n.l. 3683 m.M. per jaar. Het allerzuidelijkste deel van C. ontvangt weer veel minder regen, gemiddeld niet meer dan 200 m.M. per jaar. — Stormen zijn niet zeldzaam; in den winter zijn zij zoowel aan de kust als in ’t gebergte berucht.
Rivieren. Niettegenstaande het droge klimaat zijn toch verscheidene rivieren in staat de zee te bereiken, omdat zij gevoed worden uit de sneeuwvelden van de hooge Cordillera’s. In ’t droge N. echter smoren ze meest in zoutmoerassen. De Rio Copiapo, aan de Z.-grens van de Atacama-woestijn, is de eerste rivier, die een duidelijk ontwikkeld stroomgebied omvat en zijrivieren bezit. Alle rivieren, die naar het Z. hierop volgen, hebben veel water en zijn van groot belang voor het gebruik van het land; hun lengte is echter zeer gering. Vermelding verdiend alleen de goed te bevaren BioBio, die zich bij Concepcion in zee stort. — Flora, zie AMERIKA, plantengroei.
Dieren. De inheemsche fauna is niet rijk; onder de zoogdieren zijn te noemen: guanaco, llama, vicuna, brilbeer, puma, stinkdier, herten, buidelratten, otters en wilde katten. Onder de vogels is er eene, de door de planters gevreesde Phytotoma rara, die tot Chili beperkt is; in de Andes leven veel condors, terwijl albatros en pelikaan aan de kast voorkomen, ook gieren en valken komen voor, benevens de kolibri. Eigenaardig is de chuaco, die dagenlang den reizigers door het oerwoud vergezeld tot aan de pampa’s. Talrijk zijn papegaaien, spechten, duiven en steltloopers, waaronder prachtige soorten; op de eilanden nabij Vuurland komen pinguins voor. Het kleine getal kruipende diersoorten is, in vergelijking met de Noordelijker gelegen streken, opvallend; van amphibiën komen alleen kikvorschen en padden voor. De zee is langs de kust rijk aan robben en walvisschen.
Bevolking. C. telde in 1914 bijna 3,6 millioen inwoners. Van de oorspronkelijke bewoners, de Indianen, komen nog enkele Inca-volken in ’t O. van de Noordelijke provinciën voor; tot hen behooren de Chango’s van de Atacama; zij hebben zich echter veel met Spaansche elementen vermengd en doen dienst als arbeiders bij den mijnbouw. Het talrijkst zijnde Pehuenchen, door de Spanjaarden Araukaniers genoemd. Zij beheerschten C. vóór het Incatijdperk, en hebben zich ook 300 jaren lang tegen de Europeanen verzet. Naar schatting leven er nog een 100.000 in C. In het uiterste Z. zwerven de op zeer lagen trap van beschaving staande Magelhaen-volken rond. Hiertoe behooren: de kleine, buitengewone leelijke Alacalufes met breede borsten, maar verbazend dunne, magere armen en beenen; de in het uiterste Z. rondzwervende Yaghanes, het Zuidelijkste volk der aarde, die door hun kromme lichaamshouding en gebogen knieën nog kleiner schijnen, dan zij in werkelijkheid zijn; de Onas op Vuurland, die veel grooter en krachtiger ontwikkeld zijn dan de beide andere volken en bewonderenswaardig de kunst verstaan van te schieten met pijl en boog. Van de Oceanische eilanden hebben alleen de Paascheilanden een oorspronkelijke bevolking, n.1. de Polynesische Kanaken.
Geheel uitgestorven zijn de bewoners van het eiland Mocha, dal eens dicht bevolkt was, maar waarvan de inwoners in de 17e eeuw twee maal met geweld verplaatst zijn naar het vastland, nabij de Bio-Bio. De overige bewoners van C. bestaan uit veel minder nationaliteiten en zijn daardoor meer tot eenheid geworden dan in een der andere staten van'Zuid-Amerika. Belangrijk voor de rustige ontwikkeling van het land is vooral het ontbreken van Negers. De eerste Europeanen, die in 1640 binnenkwamen, waren Spanjaarden onder leiding van Pedro de Valdivia, en nog steeds vormen zij het belangrijkste element. Zij vermengden zich met de Araukaniers en door steeds nieuwen toevoer uit het moederland werd Spaansch de taal van het land. Een kleine groep van aristocraten heeft zich vrij weten te houden van Indianenvermenging; uit hen komen nog steeds de bestuurders van het land voort. Hiernaast komt een middenstand, de medio pelo, voor, van ambtenaren en officieren, en een volksklasse, de roteria, voornamelijk arbeiders, klein-handelaren en boeren. De sociale klassenverschillen zijn echter, in de provincies vooral, veel minder sterk dan in West-Europa.
Van de andere nationaliteiten zijn het sterkst vertegenwoordigd de Duitschers (20.000), Engelschen (10.000), Franschen (8000), Italianen (9200), en 750 Scandinavië.'s, de laatsten voornamelijk op Chiloé, benevens een 1000 Aziaten. Opvallend is het aantal Britsche namen dat voorkomt. De Chilenen zijn trotsch op deze vermenging en noemen zich gaarne de Angel-Saksers van Zuid-Amerika. Een Nederlandsche kolonie van ± 60 families bevindt zich in Gorbea. Het aantal immigranten gedurende de laatste jaren is gering en bedroeg van 1905 tot 1914 25.000. Hiervan leverde 1913 1150, 1914 slechts 360. Het totaal aantal inwoners bedroeg in 1885 2.527.300 1895 2.712.145 1907 3.249.279 1914 3.596.541 De dichtheid van bevolking bedraagt 4,6 per KM.2, aanzienlijk meer derhalve dan die van Argentina en Brazilië.
Alleen de kleine staatjes Uruguay en Ecuador overtreffen C . in ZuidAmerika aan dichtheid. De bevolking is echter zeer ongelijk over het land verdeeld. Nagenoeg onbewoond is het uiterste Zuiden; hier heeft het territorium Magalhaes, dat ruim 5 maal zoo groot is als Nederland, niet meer dan 24.000 inw., d. w. z., een dichtheid van 0.1 per K.M.2 Ook het Andes-gebied en de woestijnen van het N. zijn zeer spaarzaam bewoond; er ontstonden alleen nederzettingen op plaatsen, waar mineralen in den bodem werden aangetroffen, b.v. Tacua in het N., Copiapo* in het Z., Caracoles op 3000 M. en Huanchaca op 4114 M. hoogte. Vrij belangrijke havenplaatsen ontstonden aan de kust, zooals: Antofagasta en Iquique en de kleinere Arica, Tocopilla, Mejillones, Taltal, Chanaral, Caldera en La Serena Coquimbo. Het dichtst bevolkt werd echter de laagvlakte in het midden, waar zich landbouw en veeteelt ontwikkelden. Hier bereiken de provincies Valparaiso en Santiago een dichtheid van respectievelijk 62 en 39 inw. per K.M.2 Hier ontwikkelden zich ook de grootste steden van het land, w. o. :
Santiago , met 398.000 inw.
Valparaiso „ 187.200 „ Concepcion „ 70.000 „ Talca 39.600 „ Valdivia „ 20.000 „ Godsdienst en onderwijs. De Roomsch-Katholieke godsdienst is verreweg in de meerderheid. Slechts onder de Indianen komen nog veel Heidenen voor. De Christelijke zending heeft vooral succes bij de meer begaafde Onas-Indianen, waar de Salesianermonniken onder werkzaam zijn. De aartsbisschop zetelt te Santiago; onder hem staan 3 bisschoppen, nl. van Serena, Concepcion en Ancud, en 2 apostolische vicarissen. — De universiteit te Santiago gaat uit van den staat; daarnaast staat een R. K. universiteit. Het volksonderwijs laat nog veel te wenschen over. Bij de instelling van den algemeenen dienstplicht in 1910 bleek nog 50 tot 80 % van de recruten analphabeten te zijn.
Bestuur. C., sinds 1818 onafhankelijk van Spanje, kreeg in 1833 de tegenwoordig geldende grondwet. Meer in naam, dan in werkelijkheid, is het een republiek. Het heeft meer van een oligarchie, want het wordt bestuurd door een klein aantal rijke families uit de hoofdstad. De wetgevende macht berust bij een nationaal congres, dat uit twee kamers (kamer van afgevaardigden of tweede kamer en senaat of eerste kamer) bestaat. De afgevaardigden worden bij directe verkiezingen gekozen voor 3 jaren; de Kamer bestaat uit 118 leden, daar 30.000 inw. 1 afgevaardigde mogen sturen.
De senaat bestaat uit 37 leden, door de provincies voor 6 jaar verkozen, en wel 1 senator op elke 3 afgevaardigden. Beide kamers worden door dezelfde kiezers verkozen, die 21 jaar moeten zijn en lezen en schrijven kunnen. De uitvoerende macht is in handen van den voor 5 jaren gekozen president, die volgens een nieuwe bepaling der grondwet na afloop van zijn ambtsduur niet herkiesbaar is; hij wordt bijgestaan door 6 ministers en een staatsraad van 11 leden, waarvan de president er 5, het congres er 6 benoemt. C. is verdeeld in de volgende 23 provinciën en een territorium, nl. Magelhaes:
Provincies. opperv. in K.M.2 aantal inw. inw.
per K.M.2 Aconcagua 14.210 138.446 9 Antofagasta 120.718 126.101 1 Arauco 6.366 63.209 10 Atacama 79.585 66.641 0.8 Bio-Bio 13.587 103.873 8 Cautin 16.105 172.006 11 Chiloé 22.255 95.756 4 Colchagua 9.987 169.930 16 Concepcion 8.422 235.959 27 Coquimbo 34.862 183.787 5 Curieo 7.714 109.466 14 Linares 10.210 114.980 11 Llanquihué 91.676 124.947 1 Malleco 7.701 117.375 15 Maule 6.410 122.754 19 Nuble 8.823 174.663 20 O’Higgins 6.066 96.808 16 Santiago 14.672 587.721 39 Tacna 23.958 45.593 2 Talca 9.948 133.742 13 Tarapaca 46.957 123.843 3 Valdivia 21.637 161.537 7 Valparaiso 6.059 324.660 62 Magelhanes 171.438 22.744 0.1 Elke provincie heeft als hoogsten ambtenaar een intendant, en is in een aantal departementen verdeeld, elk met een gouverneur aan het hoofd, die door den president wordt aangesteld en ontslagen. In de steden bestaan gekozen gemeentebesturen.
Leger en vloot. Elk burger is weerplichtig van zijn 20e tot zijn 45e levensjaar en wel: 1 jaar in het actieve leger, 9 jaar in de 1e reserve en 16 jaar in de 2e reserve. Bij noodzakelijkheid kunnen ook de burgers van 18- en 19-jarigen leeftijd en die van 45—50 jarigen leeftijd worden opgeroepen. Het leger bestaat uit 4 divisiën en 4 cavalerie-brigades, met eene vredessterkte van ongev. 17.000 man. De oorlogssterkte wordt geschat op 85.000 man; bovendien eenige reserve-brigades, bezettingstroepen, depot- en etappenformaties. Reserves zijn in groot aantal aanwezig. — De vloot bestaat uit 30 schepen, waarvan 1 groote kruiser, 2 pantserschepen, 6 torpedojagers en 2 onderzeebooten.
Economische toestand. Geen ander land der aarde is zoo afhankelijk van den rijkdom in den bodem als C. De uitvoerrechten, die de staat op haar mijnbouw-producten heft, vormen de rijkste bron van inkomsten, zonder welke zij niet zou kunnen bestaan. Do op het salpeter rustende uitvoerrechten brachten den staat 83 millioen gulden op, terwijl uit alle andere belastingbronnen tezamen 101 millioen gulden binnenkwam gedurende het jaar 1913. Thans komt 8/10 van den uitvoer voor rekening van den mijnbouw, terwijl de landbouw 1/10, veeteelt en industrie samen eveneens 1/10 leveren.
Mijnbouw. Zonderen we de minder belangrijke kolenvelden van Lebü en Lota in het Z. uit, dan begint de rijkdom van den bodem eerst ten N. van Valparaiso. Reeds langen tijd werden de ertsen, voornamelijk goud, zilver en koper, in Noord-C. nabij Taltal en Copiapo ontgonnen; eerst de exploitatie van de salpeter - en boraxvelden in het N. nabij Tarapaca heeft den mijnbouw tot groote ontwikkeling gebracht en trok het vreemde groot-kapitaal. Goud werd reeds ten tijde der Inca’s uit C. gehaald en in den Spaanschen tijd nam C. met een uitvoer van 15.000 K.G. per jaar de derde plaats in onder de producenten. In de 19e eeuw ging de productie sterk achteruit en bedroeg van 1811 tot 1910 niet meer dan 100.000 KG.; in 1911 liep zij terug tot slechts 678 K.G. De rijkste mijnen komen voor bij Andacollo in Coquimbo en in het Guanacogebergte van Taltal; in Midden- en Zuid-C., benevens op Chiloé en Vuurland werden de laatste jaren eveneens goudvelden ontdekt. Toen de goudmijnen van het N. omstreeks 1860 uitgeput raakten, bereikte de zilver-productie haar hoogtepunt. Nabij Iquique lag wel de oude Huantajayamijn, die van 1556 tot 1789 ruim 400 millioen gulden had opgeleverd, maar de ontdekking van nieuwe velden ten O. van het Taltal nabij Chanarcillo, Tres Puntas, Caracoles en Cachinal voerde de productie snel op. Naast het zuivere zilvererts kwam steeds meer chloor- en broomzilver voor den dag, maar de mijnen leveren thans aanzienlijk minder op.
In 1855 kon C. 213.000 K.G. uitvoeren, in 1887 zelfs 220.000 KG., in 1911 niet meer dan 28.000 KG. Na den zilvertijd volgde omstreeks 1860 het bloeitijdperk van de kopermijnen; 2/3 van al het koper op aarde kwam toen uit C. en werd meest naar Swansea gevoerd om daar gesmolten te worden. De mijnen liggen meest in de kustcordilleren, niet ver van zee. De eerste mijnen werden door José Antonio Moreno geopend bij El Cobre, bij Taltal, daarop volgden Ojancos, tegenover Chanarcillo en vele andere. De grootste onderneming is de eerst kort geleden opgerichte Braden Copper Company in de provincie Rancagua. C. nam in 1914 de derde plaats in onder de koper voortbrengende landen der aarde. In 1911 werd ruim 615.000 ton koper gewonnen, waarvan tegenwoordig een vrij groot deel in de 22 smelterijen van het land zelf wordt verwerkt. Een spoorlijn verbindt Antofagasta met de belangrijke mijn Chuquicamata, waarvan de rijkdom op 300 millioen ton kopererts van 2 % gehalte wordt geraamd.
Een Amerikaansche Mij. tracht de productie van deze mijn tot 75.000 ton per jaar te brengen. IJzer- en mangaanerts komt veelvuldig voor, maar wordt nog weinig ontgonnen. De Bethlehem Steel Corporation heeft het voornemen met een eigen, voor dit doel gebouwde transportvloot de productie van de Tofsmijnen, die 130 millioen ton erts schijnen te bevatten, naar haar fabrieken in Pittsburg (Ver. St.) te voeren. Gaat dit plan door, dan zal C. binnen korten tijd een belangrijken uitvoer van ijzererts krijgen. Het rijkst is de Atacama nabij Totoralillo, de omgeving van Coquimbo en Turapaca.
Belangrijker dan alle tevoren genoemde mijnbouw is sedert 1866 de ontginning van de salpetervelden, waarvan de grootste zich uitstrekken ten O. van de kustcordilleren in het lengtedal van de Pampa de Tamarugal en ten Z. daarvan; de rijkste komen voor ten O. van Iquique en Pigagua, evenals bij Lagunas en Salinas. De staats- en particuliere velden beslaan thans een oppervlakte van 5811 KM.’. Om overproductie te voorkomen is van regeeringswege de aanleg van spoorwegen in de Zuidelijk? salpeterdistricten verboden, waardoor ontginning onmogelijk is gemaakt. Thans bestaan in C. 158 salpeterwerken, oficinas genoemd, waarin 44.000 arbeiders, meest Aziaten, werkzaam zijn. De groote vraag naar salpeter voor ammunitieaanmaak in de Ver. St. en de Entente-landen deed den prijs van het product verbazend stijgen. Het wereldverbruik van salpeter bedraagt ongeveer 1600 millioen K.G. per jaar ; alleen C. is in staat om minstens nog 100 jaren lang elk jaar ongeveer 2500 millioen KG. te leveren. Salpeter vormde in 1913 77% van den totalen uitvoer. Naast salpeter is van belang de uitvoer via Iquique van borax en jodium, beide uit de Atacama afkomstig, van zout en zwavel. Een overzicht van de beteekenis der bodemschatten geeft onderstaande tabel, die de waarde van uitvoer in 1912 vermeldt:
salpeter 265 millioen gulden koper 26 „ „ borax 6 millioen'gulden jodium 5 „ „ Landbouw. Hoe belangrijk de mijnbouw voor C. ook moge zijn, het grootste deel der bevolking, nl. 2/3, vindt toch zijn bestaan in den landbouw. Hoofdzakelijk wordt hij in het groote lengtedal van het midden uitgeoefend, daar het N. te droog, het Z. te koud is. Tarwe is het voornaamste product, het eigen gebruik is echter zeer groot, daardoor blijft van den oogst, die gemiddeld 600.000 ton bedraagt, niet meer dan 15.000 ton voor den uitvoer over. Door de uitbreiding van de bierbrouwerijen is de gerstverbouw toegenomen: veel wordt uitgevoerd naar Gr.Brittannië. Haver en rogge komen het meest in de provincies Malleco en Cautin voor, maar moeten plaats maken voor tarwe.
Voor de eigen consumptie zijn verder van belang de verbouw van aardappels, waarvan Chiloé nagenoeg de helft levert, mais, suikerbieten en boonen, het belangrijkste voedsel van de volksklasse; ook de aanplant van tabak is aanzienlijk, daar zoowel mannen als vrouwen onafgebroken sigaren rooken. Klimaat en bodem zijn uitstekend geschikt voor vruchtenteelt, maar de moeilijkheden in ’t vervoer belemmeren een grooten vooruitgang. In ’t Z. vormen de appelboomen geheele bosschen; het midden levert subtropische vruchten, zooals sinaasappelen en citroenen, amandelen, vijgen, olijven en perziken en zeer veel walnoten, waarvan er de laatste jaren bijna 4 millioen K.G. kon uitgevoerd worden, omdat de walnoot langen tijd goed blijft. Ook de wijndruiven gedijen hier zeer goed. Een belangrijke uitvoer heeft alleen plaats van haver, tarwe, boonen en gerst tegen een waarde van respectievelijk 2.1—1.9 —1.5 en 0.9 millioen gulden.
Veeteelt. De veeteelt levert slechts één product, dat van beteekenis is voor den uitvoer, nl. wol, waarvan de waarde ongeveer 7.6 millioen gulden bedraagt. De schapenteelt wordt op groote schaal bedreven in het territorium Magalhaes, in het bijzonder in de omgeving van Punta Arenas, de groote uitvoerhaven in ’t Z. voor wol. In aansluiting bij Argentina wordt ook de schapenteelt als grootbedrijf beoefend; er komen estancia’s voor met een oppervlakte van 800.000 H.A. land en die 1.3 millioen schapen bezitten. Het totaal aantal schapen bedraagt 4.6 millioen. Van den veestapel zijn verder belangrijk de 2 millioen runderen, die in het N. van Midden-C. uitstekende klaverweiden vinden; hier is ook het gebied van de paarden- en muildierenteelt, terwijl in Aconcagua en Coquimbo meer geiten en ezels, bij Valdivia meer varkens worden gehouden. Veel Argentijnsch vee wordt ingevoerd, dat in C. komt vetweiden. Uit ’t Z. verdient nog afzonderlijke vermelding het houden van hoenders, ganzen en eenden, terwijl de bijenteelt zoo belangrijk is geworden, dat reeds uitvoer kan plaats hebben van was en honig.
De wouden van Zuid-Chili konden van veel belang zijn bij het gebrek aan hout van Noord-C. benevens van Peru en Bolivia ; de exploitatie beteekent echter niet veel en is alleen in opkomst op het vasteland tegenover Chiloé, vanwaar, behalve hout, ook verschillende boschproducten worden vervoerd. Ook de visscherij langs de kust, die toch 4000 K.M. lang is en veel visch bevat, beteekent nog niet veel.
Industrie. De veeteelt riep de meeste industrie in het leven, zoowel vleeschfabrieken en leerlooierijen, als schoenfabrieken en spinne- en weverijen. Door den landbouw ontstonden veel meelfabrieken, terwijl voornamelijk in de steden tot bloei komen de fabrieken, die zich bezig houden met de vervaardiging van olie, zeep, parfumerieën, sigaretten en bier. In het Z. verdienen vermelding de houtzaagmolens, in het mijnbouwgebied van het N. de ertssmelterijen. Geheel C. telt 6200 fabrieken, waarin 80.700 arbeiders een bestaan vinden. Nog zeer groot is het aantal vrouwen en kinderen, dat in de fabrieken werkzaam is; in 1913 nl. 20.400 vrouwen en 6700 kinderen. Dit wijst er op, dat C. eerst aan het beginpunt van zijn industrieele ontwikkeling staat.
Noodzakelijk zal het land dit middel van bestaan tot bloei moeten brengen, wil het niet binnen betrekkelijk korten tijd in groote moeilijkheden komen. We zagen immers, dat het zijn inknopen uit het buitenland betaalt met de opbrengsten van den mijnbouw. De rijkdom aan salpeter is wel groot, maar niet onuitputtelijk. Geen andere producten kunnen haar plaats innemen, en ook de landbouw kan bij gebrek aan groote vlakten, zooals de andere graanproducenten bezitten, nooit van zulk een omvang worden. Alleen de industrie is in staat een belangrijke plaats in den uitvoer in te nemen, en werkelijk schijnt zij daartoe aangewezen. Chili bezit namelijk een groote hoeveelheid steenkool en zeer veel vallend water voor het opwekken van electriciteit, terwijl zoowel de mijnbouw, waarbij vooral ook de rijkdom aan ijzer in aanmerking genomen moet worden, als de landbouw, veeteelt en het boschbedrijf een overvloed van grondstoffen kunnen leveren.
Handel. De handel wijst op een regelmatige ontwikkeling, al brachten de revolutie in 1830, de oorlog met Argentina en verschillende financieele crises, ook wel eenige stagnatie. De cijfers van in- en uitvoer toonen zulks duidelijk aan.
jaar invoer uit voer totaal.
1889 156 mill. gld.
1901 128 mill. gld. 157 mill. gld. 285 „ „ 1910 278 „ „ 306 „ „ 584 „ „ 1913 307 „ „ 371 „ „ 678 „ „ 1914 252 „ „ 279 „ „ 531 „ „ De voornaamste artikelen, die uitgevoerd werden, de waarde daarvan in millioenen guldens, waren, met inbegrip van den doorvoer:
1913 1914 mijnbouwproducten 311 230 veeteeltproducten 22 19 landbouwproducten 82 15 De voornaamste landen, waarheen de uitvoer zich in 1913 richtte, en hun beteekenis als afzetgebied voor C. blijkt uit onderstaande tabel:
Groot-Brittannië 136 millioen gulden Duitschland 76 „ „ Ver.-Staten .. 73 „ „ Frankrijk 22 „ „ België 14 „ „ Nederland 11 „ „ De geheele uitvoer verdeelt zich over 16 havens, waarvan Valparaiso, dat ook de helft van den invoer heeft, de voornaamste is; verder: Valdivia, Concepcion, Antofagasta en Iquique. Vele havenwerken zijn onder leiding van Nederlandsche ingenieurs tot stand gekomen. De groote scheepvaart mij. is de Engelsche Pacific Steam Navigation Company, benevens de Chileensche Compania Sudamericana de Vapores.
Verkeer. Het is moeilijk de beteekenis van de spoorwegen voor C. te overschatten. Zij toch hebben eerst de ontginning van de mijnbouwproducten, den grootsten rijkdom van het land, mogelijk gemaakt. De eerste lijn werd in 1852 aangelegd en verbond Copiapó met Caldera; daarop volgde in 1863 de 184 K.M. lange bergspoorweg tusschen de hoofdplaatsen Santiago en Valparaiso. Door het groote lengtedal is thans een lijn aangelegd evenwijdig aan de kust en met vele zijlijnen naar de havenplaatsen. Zuidwaarts gaat deze zoogenaamde Lonjitudinal van Santiago over Talca en Valdivia naar Puerto Montt, een afstand van 1082 K.M., terwijl van San Rosendo een zijlijn gaat naar Concepcion en Talcahyano (85 K.M.) en een van Talca naar Constitucion (110 K.M.). In het N. bestonden reeds een groot aantal kleine banen van de mijnen naar de kustplaatsen.
Men is er in 1914 in geslaagd de verschillende eindpunten te vereenigen tot een groote noordelijke baan, die eveneens evenwijdig aan de kust loopt. Zij vangt aan bij Valparaiso en gaat over La Serena en Caldera naar Taltal, Antofagasta, Iquique tot aan de grens met Peru, een afstand van 2750 K.M. In 1892 is de lijn van Antofagasta naar Oruro in Bolivia voltooid, terwijl in 1912 door een Engelsche Mij. de lijn Arica-La Paz, eveneens in Bolivia, is tot stand gekomen. Voor het internationale verkeer is van belang de spoorweg, die Valparaiso met Buenos-Aires verbindt. Het is de eenige Pacific-spoorweg van Zuid-Amerika. In 1909 was daarvoor in C. een lijn aangelegd tot aan Salto de Soldado, terwijl het Argentijnsche net werd voltooid voorbij Mendoza tot aan Las Cuevas; in 1910 werd de tunnel door de Andes geopend en de beide genoemde stations door het nog ontbrekende lijntje, dat niet meer dan 72 K.M. lang is, verbonden. De totale lengte van het spoorwegnet in C. bedroeg in 1915 ruim 8500 K.M. Ook hierin komt de groote vooruitgang, welke in Ch. heeft plaats gegrepen, tot uitdrukking, want in 1900 had het spoorwegnet een lengte van niet meer dan 4600 K.M.
Het meest gangbare betaalmiddel in C. is de peso. Deze heeft in goud een waarde van 90 cent, in papier van 51 cent.
5 goudpesas = 1 escudo.
10 „ =1 doblon.
20 „ =1 condor.
De peso is onderverdeeld in 100 centavos. Hiervan worden stukken van 40 centavos in zilver, 2½ , 2, 1 en V. centavo in koper geslagen.
Het telegraafnet had in 1913 een lengte van 36.000 K.M. Verschillende zeekabels verbinden de havensteden, waarvan verscheidene voorzien zijn van een inrichting voor draadlooze telegrafie.
Geschiedenis. Reeds de Peruaansche Inca’s* deden meermalen pogingen de streken, die thans de republiek Chili vormen, te vermeesteren, doch zij zagen die telkens afstuiten op het hardnekkig verzet der bewoners van het Zuiden. De Spanjaard Diego d’Almagro drong het eerst in 1535 van uit Peru in de tegenwoordige provincie Coquimbo (ten N. van Valparaiso) door, weldra door een menigte andere avonturiers gevolgd, die zich hier sterkten bouwden, de noordelijke provinciën onderwierpen en na 1550 onder Pedro Valdivia tot aan de Bio-Bio (bij het tegenwoordige Concepcion, ten Z. van Valparaiso) afzakten, waar de veroveraars op de krijgszuchtige Araucaniërs stieten en voorloopig tot staan werden gebracht. Tot 1797 vormde Chili een deel van het Spaansche onderkoninkrijk Peru; in dat jaar werd het een zelfstandig kapitein-generaalschap. De gebeurtenissen in Spanje in den aanvang der 19e eeuw deden ook hier, evenals in de overige Spaansche koloniën in Zuid-Amerika, de begeerte naar onafhankelijkheid ontstaan. In 1810 kwam te Santiago een junta* bijeen, die 18 Sept. den markies de la Plata, een Chileener, tot president koos. Een poging van den Spaanschen overste Figuerra, den nieuwen president te verjagen (1 April 1811), mislukte en werkte alleen een sterkere begeerte naar geheele losmaking van het moederland uit. Het op 9 Sept. 1811 geopende congres voerde zijn beraadslagingen echter nog m naam des konings van Spanje; in Sept. 1812 verjoegen de drie gebroeders José Miguel, Juan José en Luis Carrera het congres en proclameerden, met het doel voor zich een nieuw rijk te stichten, Chili’s onafhankelijkheid.
Abascal, onderkoning van Peru, zond in Juni 1813 generaal Pareja van Lima naar Zuid-Chili; deze keerde echter onverrichter zake terug. Een nieuwe revolutie bracht de dictatuur in handen van den overste Lastra, die bij verdrag van 6 Mei 1814 de souvereiniteit van Spanje weder erkende, waartegen zich de partij der Carrera’s met alle macht verzette; een burgeroorlog was hiervan het gevolg, die den inmiddels aangekomen Spaanschen generaal Osorio zeer te stade kwam. De Chileensche aanvoerder O’Higgins werd bij Rancagua verslagen (2 Oct. 1814), doch ontkwam met een goed deel zijner troepen over de Andes naar Mendoza; in Chili werd de Spaansche heerschappij opnieuw bevestigd. In de meer Oostelijk gelegen La-Plata-staten, die reeds hunne zelfstandigheid verworven hadden, en die zich ten volle bewust waren van het gevaar voor henzelve gelegen in herstel der Spaansche heerschappij in Chili, vonden de uitgeweken Chileenen allen steun en bijstand; zij verzamelden zich tot een geordend leger onder generaal San-Martin; deze begon in Febr. 1817 zijn operatiën, bracht op 12 Febr. den Spanjaarden niet ver van Chacabuco aan den voet der Cordilleras een nederlaag toe en vermeesterde de Chileensche hoofdstad. In April werd generaal CFHiggins tot hoofd van den staat gekozen; 1 Jan. 1818 vaardigde deze een proclamatie uit, waarbij Chili onafhankelijk werd verklaard. Osorio versloeg wel op 19 Mrt. 1818 nog eenmaal de patriotten, doch leed zelf bij Maipu, 5 April, een nederlaag, die Chili voor goed van de Spanjaarden bevrijdde. Lord Cochrane vermeesterde, als admiraal der republiek, in Jan. 1820 Valdivia, generaal Freyre in 1826 het eiland Chiloë, de laatste punten waar zich nog Spaansche garnizoens bevonden.
Burgeroorlogen, omwentelingen en tegenomwentelingen teisterden ook Chili in de eerste tijden na de afschudding van het Spaansche juk. Reeds 28 Januari 1823 zette eene partij O’Higgins af en koos generaal Freyre in zijn plaats, die echter in Juli 1828 weer verjaagd werd. In de plaats der eerste grondwet van 1824 kwam 6 Aug. 1828 een tweede. Na Freyre werd generaal Pinto president en 5 April 1831 generaal Prieto, die de binnenlandsche rust eenigermate herstelde en vele nuttige instellingen in het leven riep. Onder hem kwam de nog heden in hoofdzaak geldende grondwet van 1833 tot stand. De toenemende macht der republiek Bolivia en de krijgszuchtige houding van haar president, Santa-Cruz, leidde tot de oorlogsverklaring van 17 Mei 1837; de strijd eindigde in Mrt. 1839 met den val van Santa-Cruz en de afscheiding van een zelfstandig Peru van Bolivia, het hoofddoel voor Chili van den oorlog. Bij verdrag van 25 April 1844 werd C. door Spanje als onafhankelijke staat erkend. In 1841 was generaal Bulnes, die zich in den Peruaanschen oorlog onderscheiden had, tot president gekozen; in 1844 werd hij herkozen; zijn 10-jarig bestuur bracht er veel toe bij om den verwarden financieelen toestand des lands te verbeteren. 18 Sept. 1851 werd Manuel Montt tot president gekozen, die evenzoo dit ambt gedurende 10 jaren bekleedde; onder hem kreeg 0. een burgerlijk wetboek, een wetboek van koophandel, een regeling van het gemeentelijk beheer, iets als een staatsbank (in Valparaiso).
In Jan. 1852 reed de eerste Chileensche spoortrein tusschen Capiapo en de haven Caldera. Een opstand, die in Mrt. 1859 uitbrak, werd door de overwinning der regeeringstroepen bij Serena, 29 April, onderdrukt. In Montt’s plaats werd 18 Sept. 1861 José Joaquin Perez president. Gedurende zijn regeering werd C. in 1865 in een oorlog met Spanje gewikkeld, wegens het in het geheim bijstand verleenen aan Peru, dat met Spanje in conflict was. De Spaansche admiraal Mendez Nunez blokkeerde in het najaar van 1865 de haven van Valparaiso; intusschen maakten Peru, Ecuador en Bolivia toebereidselen C. ter hulp te komen; dientengevolge verliet de Spaansche vloot 14 April 1866 Valparaiso, oni zich tegen Callao te keeren; deze onderneming had echter geen gevolg. Hiermede namen de vijandelijkheden een einde; echter eerst in 1869 kwam door bemiddeling der Vereenigde Staten een tweejarige wapenschorsing tot stand, die op 12 April 1871 verlengd werd, waarbij tevens te Washington de vredehandel geopend werd. Omstreeks dezen tijd kreeg C. te doen met de Araucaniërs, vooral sinds deze door een Franschen avonturier koning Orélie Antoine I, werden aangevoerd. In 1871 werd Errazuriz president.
Tijdens zijn bestuur dreigde er een grensgeschil met Argentina over Araucanië (d.i. de landstreek ten Z. van de Biobio) en Patagonië; tot oorlog kwam het echter niet; 23 Juli 1881 werd door bemiddeling der Vereenigde Staten het verdrag van Buenos-Ayres gesloten, dat aan Arg. het gebied ten O. van de Cordillera’s en ten N. van straat Magalhaens toewees, en aan Chili de strook ten W. van het hoofdgebergte; Vuurland werd tusschen beide republieken verdeeld. In 1879 brak tusschen Chili en Bolivia-Peru de Pacifique- of Salpeter-oorlog uit; naijver op den toenemenden bloei van Chili en de begeerte van dezen staat, zich van de Atacama-woestijn met haar guanolagen aan de kust, en haar zilvermijnen en salpeterlagen in het binnenland, meester te maken, waren de oorzaken van het conflict. Een Conventie van 10 Aug. 1866 had het gebied tusschen 23°—25° Z.Br. onder gemeenschappelijk beheer geplaatst, wat in werkelijkheid een zuiver Chileensche exploitatie beteekende. Chili stichtte Antofagasta, waarheen spoedig 22.000 van zijn burgers emigreerden. In 1874 werd het betwiste gebied langs den 24en breedtegraad verdeeld; Bolivia mocht echter op het hem toegewezen gebied de Chileensche industrie niet hinderen. Peru, dat in een oorlog voordeel zag, bewoog Bolivia, de afspraak van 1874 te verbreken, en sloot toen met zijn zusterrepubliek een geheim verbond.
In 1878 pretendeerde het Boliviaansch Congres uitbreiding van rechten op de salpeter-mijnen van Atacama; Chili protesteerde, verwierp de Peruaansche bemiddeling en verklaarde in 1879 den krijg. De kansen schenen ongelijk; in oppervlakte overtroffen de verbonden republieken haar tegenstandster acht maal, in bevolking tweemaal. Chili had echter de voortreffelijke organisatie en de militaire voorbereiding in zijn voordeel. Aanvankelijk werd de oorlog ter zee gevoerd; toen de Peruaansche admiraal Grau gedood en de Peruaansche monitor Huescar genomen was, bleef Chili meester van de kust. Ook te land verkreeg Chili de overhand; een revolutie in de beide verliezende staten kon den krijgskans niet doen keeren. De Chileenen, onder Baquedano, versloegen de Peruanen te Los Angelos en te Tacua (26 Mei 1880), en bezetten het Zuidelijk gedeelte van ’s vijands land; daarna veroverden zij de hoofdstad Lima en de havenstad Callao (17/18 Jan.
1881); Peru was nu geheel in de handen der Chileenen. In 1881 werd Santa Maria president (1881—1886); zijn eerste werk moest wezen vrede te sluiten met Peru. Gemakkelijk ging dit niet, daar de binnenlandsche toestanden in het overwonnen land hopeloos verward waren; eerst moest dus, onder generaal Iglesias, liet gouvernement georganiseerd (1883); daarop kwam in April 1884 de vrede tot stand. Tarapara, rijk aan guano en salpeter, werd afgestaan; ook stemde Peru toe in eene bezetting, voor 10 jaren. van de provincies Tacna en Arica; na dien zou de bevolking zelf hebben uit te maken, tot welk land zij wenschte te behooren. Ook Bolivia poogde in 1884 tot vredesluiting te komen; gezanten gingen naar Santiago, die onderhandelingen voerden, leidend tot een wapenstilstand, waarbij Chili de geheele kuststrook hield geoccupeerd. Bolivia werd alzoo een landstaat, rondom afgesloten van den Oceaan. Na den gelukkig gevoelden krijg brak in Chili een burgeroorlog uit. Santa Maria, aan het bewind gekomen als liberaal, wilde door invoering van het burgerlijk huwelijk en van den burgerlijken stand den weg effenen tot scheiding van Kerk en Staat.
Bij Conservatieven en Clericalen verwekte deze politiek tegenstand. In 1886 werd een ander liberaal, Balmaceda (1886—1891), gekozen, die eenzelfde richting ging. Bij deze kerkelijke kwestie voegde zich nu spoedig een politiek geschil. Defensie en publieke werken noopten tot groote uitgaven; bij het afsluiten der contracten scheen het beleid niet onberispelijk geweest te zijn; vandaar ontstemming bij de volksvertegenwoordiging, in 1889 aangroeiend tot openlijk verzet. De politieke zede wilde, dat een ministerie heenging, wanneer het de meerderheid der kamers niet meer achter zich wist; en tegenover de finantieele politiek van Balmaceda stonden de kamers onverzoenlijk. Deze nam nu aan, dat de grondwet hem het recht verleende zijn ministers te kiezen zonder overleg met het parlement, en in overeenstemming met die theorie stelde hij de regeering samen. Maar de volksvertegenwoordiging beschikte nog over het scherpe wapen van het budget; dit werd haar echter door Balmaceda uit de hand geslagen, toen hij bij decreet van 1 Jan. 1891 in het Diario Oficial de begrooting van 1890 beschouwde als het wettig budget voor het komend jaar. De voorzitters van Senaat en Kamer van afgevaardigden, door de meerderheid der leden gesteund, vaardigden nu een proclamatie uit, waarin zij verklaarden, dat de zeemacht het gezag van Balmaceda niet kon erkennen, zoolang hij niet regeerde in overeenstemming met de grondwet der Republiek.
In het kerkelijk en constitutioneel geding kwam zich ook nog mengen de antipathie der groote grondbezitters, van ouds machtig in de republiek, maar door Balmaceda genegeerd en door een troep gunstelingen uit de administratie verdrongen. Het leger en de groote steden waren voor Balmaceda; in het Noorden, waar zich een voorloopig bewind had gevestigd onder Jorje Montt, verzamelden zich de strijdkrachten van het congres. In het midden van Aug. 1891 werden deze te Iquique ingescheépt, sterk omstreeks 9000 man; Zuidwaarts zeilend, kwamen zij den 20en Aug. te Quinteros aan land. 22 Aug. werd B. in den slag bij Placilla overwonnen; Valparaiso werd door de Congressisten bezet; 3 dagen later Santiago. Balm. rekende zijn zaak verloren, en zocht een toevlucht bij de Argentijnsche legatie; daar vertoefde hij, tot den 18en Sept. zijn ambtsperiode was afgeloopen; aan den avond van dien dag maakte hij door zelfmoord een einde aan zijn leven. In een brief, geschreven kort voor zijn dood, noemde hij als reden: gebrek aan vertrouwen in de onpartijdigheid zijner tegenstanders. Gedurende den krijg had de leiding der zaken berust bij een revolutionair comité, waarvan admiraal Jorje Montt de leider was. Nu de rust was weergekeerd, werden verkiezingen uitgeschreven, de eerste in Chili’s historie, die volkomen vrij waren, en met bijna algemeene stemmen werd Montt tot president gekozen (1891—1896). Zijn bewind streefde naar verzoening der partijen; reeds in 1892 werd een amnestie voor de Balmacedianen afgekondigd.
Aan de gemeenten werd meerdere zelfstandigheid geschonken in interne aangelegenheden. Voorts wijdde de nieuwe president zijn krachten aan een betere muntpolitiek, die de invoering van den gouden standaard beoogde; veel tegenstand moest worden overwonnen, aleer M. zijn wet op de conversie zag aangenomen (1895). In 1896 werden geschillen met Argentina over de interpretatie van oude grenstractaten tot een voorloopige oplossing gebracht. In 1896 werd, na een scherpe verkiezing, Federico Errazuriz, de zoon van den vroegeren president, de opvolger van Montt. Een drietal buitenlandsche moeilijkheden wachtten op afdoening: de definitieve regeling der grensgeschillen met Argentina; het bezitsrecht van Tacna en Arica, dat nu duurzaam moest worden vastgesteld, en de vervulling van de belofte, aan Bolivia gedaan, om nl. aan dit land een zeehaven in het Westen te verschaffen. Zoowel Chili als Argentina maakten aanspraken op enkele streken in het Atacama-district en op een deel van Patagonië; vreedzame regeling scheen in Juli 1898 uitgesloten. Bij het naderen van den oorlog dreigde er in Chili een finantieele crisis, alleen te overwinnen door het opschorten van de Conversie-wet. De krijg werd echter voorkomen; de Atacama-questie werd opgedragen aan een gemengde commissie, waarin de vertegenwoordiger der Unie in Argentina de leiding had; Patagonië werd aan de scheidsrechterlijke uitspraak van Engeland onderworpen.
Bij tractaat van 17 Oct. 1905 werden de moeilijkheden tusschen Chili en Bolivia beslecht; Chili moest uit eigen middelen een spoorweg bouwen van La Paz naar Arica, met vrij verkeer voor Bolivia. Na den burgeroorlog maakte Chili een tijdperk van gestadige omtwikkeling door, slechts ernstig geschokt in 1906, toen door een aardbeving Valparaiso bijna geheel werd verwoest, en Santiago met andere steden rondom zwaar werden beschadigd. Met energie nam men den wederopbouw ter hand. De persoon van den president treedt de laatste jaren minder naar voren dan dit vroeger het geval was; het zwaartepunt der regeering wordt steeds meer naar het Congres verplaatst. Nog in net midden der 19e eeuw en daarna was het bestuur in handen van een kleine groep familiën, in wier midden de president uitgebreide bevoegdheid had. Sedert heeft echter het Congres het uitvoerend bewind aan zich getrokken, met dit gevolg, dat een steeds wisselende meerderheid haar zin weet door te drijven; ministeries opricht en ten val brengt; en de geheele politiek onder den invloed van de fluctuaties van het partijwezen brengt. Toch is, vergelijkenderwijs, het bestuur van Chili niet zonder continuïteit, en maakt het land een gelukkige uitzondering onder de Zuid-Amerikaansche republieken, waar politieke woelingen en burgeroorlogen aan de orde van den dag zijn.
Litteratuur: Arana Baros, La guerre du Pacifique; idem, Historia General de Ch. (1902);
O. Bürger, Acht Lehrund Wanderjahre in C. (1909); J. P. Canto, C., An account of its Wealth and Progress (1912); A. S. M. Chisholm, The Independence of C. (1912); G. F. Scott Elliot, The History and Development of C. (1907); F. Gauthier, Chile et Bolivie. Etude écon. et minière (1906); W. H. Koebel, Modern C. (1913); F. J. G. Maitland, C. its Land and People; C. Martin, Landeskunde von C. (1909); G. J. Mills, Chile (1914); P. Stange, Landeskunde von C. (1914); E. Wegener, Die Wirtschaftsverfassung der Rep C. (1913); M. R. Wright, The Rep. of C. (1906);
A. U. Hancock, History of Chile (Chicago, 1893); C. E. Akers, History of South America, 1864—1904 (London 1904).