Bataven of Batavieren, bij de Romeinen Batavi, een Germaansche volksstam, die in de laatste eeuw vóór Chr. zich in ons land vestigde. Evenals de Kanninefaten, met wie zij dus nauw verwant zijn, waren zij afkomstig van den stam der Chatten, die toen in Hessen, in de streek ten Z. van Kassei woonden. De B. bewoonden de landstreek ongeveer tusschen Rijn, Lek, Waal en Maas gelegen, door de Romeinen insula Batavorum genoemd (het eerst bij Caesar, Bellum Gallicum IV, 10). De naam leeft nog voort in dien van de Betuwe. Als voornaamste plaatsen worden door de Romeinen genoemd Ulpia Noviomagus (Nijmegen, de naam is Keltisch!), Forum Hadriani (Voorburg), Batavodurum (ligging niet bekend). Tot de Romeinen kwamen de B. in nauwe betrekking door den veldheer Drusus, die in 12 v. Chr. hen tot bondgenooten maakte; zij waren vrijgesteld van belasting, maar verplicht hulptroepen voor het Rom. leger te leveren (alae en cohortes Batavorum). Hiervan is door de Rom. steeds ruimschoots gebruik gemaakt. Ook in de keizerlijke lijfwacht dienden later B. en zij waren vertegenwoordigd onder de equites singulares. Zij vochten in het Rom. leger onder eigen legerhoofden (genoemd wordt o.a. Chariowalda). Aan den strijd tegen de Germ. stammen onder Arminius namen zij in 16 n. Chr. in ’t leger van Germanicus deel. Ruim een halve eeuw daarna kwamen de B. zelf in opstand. Claudius Civilis, een aanzienlijk Bataaf, officier in Rom. dienst, tegen wien in Rome een aanklacht was ingediend van ontrouw, riep, in zijn vaderland teruggekeerd (hij was met moeite aan een terechtstelling ontkomen), zijn stamgenooten, die over het lichten van troepen ontevreden waren, evenals de Kanninefaten en Friezen, te wapen tegen Vitellius, die toen (69 n. Chr.) met Vespasianus om den keizerstroon streed. Friezen en Kanninefaten onder Brinio (of Brinno) verjoegen de Rom. cohorten uit hun gebied, Civilis versloeg hen op het Bataven-eiland, terwijl de uit Castra Vetera (Xanten) gezonden legioenen, mede ten gevolge van den afval der daarbij behoorende Bataafsche ruiterij, een zware nederlaag leden. Toen breidde de opstand zich uit, Germanen uit de landen rechts van den Rijn, zooals Brukteren, Tencteren en Chauken, voegden zich bij Civilis’ krijgsmacht, aangespoord door de zieneres Veleda uit het land der Brukteren Noordel. van de Lippe. Castra Vetera in te nemen gelukte echter de Germanen niet. Toen in den herfst van het jaar 69 Vitellius de nederlaag leed, verklaarde Civilis niet meer voor Vespasianus te zijn, maar voor de vrijheid der Germanen te willen strijden. Zuidelijker wonende Gallische stammen kwamen mede in opstand; alle Rom. castra aan den Rijn behalve Mainz werden verbrand; de Tencteren, die Colonia Agrippina (Keulen) wilden verwoesten, werden slechts met moeite door Civilis en Veleda hiervan afgehouden. Maar de opstand omvatte te uiteenloopende volksstammen, om op den duur succes te kunnen hebben. Civilis wenschte niet onder de Galliërs te komen, die een eigen imperium Gallicum uitriepen. Onder de B. zelf had Civilis vijanden, die geleid werden door Claudius Labeo. Een keizerlijk leger onder Cerealis trok naar het N. De Galliërs in de buurt van de Maas onderwierpen zich en al spoedig had Cerealis slechts nog tegen de B. te strijden. Bij Castra Vetera kwam het tot een grooten slag tusschen Civilis en Cerealis, waarin de laatste overwon.
De Rom. rukten toen het land der B. binnen, Civilis zette den strijd nog eenigen tijd voort, maar onderwierp zich ten slotte aan de Rom. Het verhaal van den Rom. geschiedschrijver Tacitus (Historiae, Ve boek), waaruit ons de geschiedenis van den opstand bekend is, is niet geheel bewaard. Het breekt af, waar verteld wordt, hoe de beide aanvoerders op een afgebroken brug over de Nabalia (IJsel?) met elkaar over den vrede onderhandelen. Zoo is ons ook niet met zekerheid bekend, hoe de verhouding tusschen Rom. en B. verder geweest is. Waarschijnlijk is het oude bondgenootschap hersteld. Steeds toch worden ook verder B. in Rom. krijgsdienst vermeld. — In ’t laatst van de 3e eeuw drongen de Salische Franken in het land der B., die naar alle waarschijnlijkheid sterk geromaniseerd geweest zijn, door. Dan verdwijnt hun naam uit de geschiedenis. En wanneer in later tijd, in de 4e, 5e eeuw in het Rom. leger nog Bataafsche cohorten genoemd worden, kan men hieruit volstrekt niet opmaken, dat die nog op het Bataven-eiland gelicht werden; immers zóó ver strekte zich toen de macht van de Romeinen niet meer uit. De Bataafsche naam was hier slechts een traditie. — Zie Blok, Geschiedenis v. h. Nederl. Volk2 I blz. 29 v.; Holwerda, Catalogus v. h. Rijksmus, v. Oudheden te Leiden. Praehistorie en Nederl. Oudh. 1908; L. Schmidt, Allgemeine Geschichte der german. Völker.