Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Basis

betekenis & definitie

Basis, 1) in ’t algemeen grondslag, steunvlak, waarop een lichaam rust. —2) In de rekenk. grondtal van een zeker talstelsel of van een zeker logarithmenstelsel; in het algemeen, waar sprake is van een macht: dat getal, dat tot een zekere macht wordt verheven. De gewone logarithmen (van Briggs) hebben tot basis het getal 10, de natuurlijke logarithmen (van Napier) het getal e = 2,70828...— 3) In de meetk. a) de grondlijn van een driehoek, d.i. één der zijden van den driehoek (meestal horizont, geteekend), welke om de een of andere reden zich onderscheidt van de beide andere zijden; b) grondvlak van een viervlak, pyramide, cylinder of kegel; c) de meetkundige figuur, die aan alle elementen van een meetk. stelsel gemeen is, zie bij BASISCONGRUENTIE, BASISKROMME, BASISPUNT; d) van de rolkrommen: die figuur, waarover de beweeglijke kromme (meestal cirkel) rolt. — 4) Bij het landmeten de uitgangslijn van een triangulatie. Bij het in kaart brengen van een landstreek wordt deze overdekt met een denkbeeldig net van aaneensluitende driehoeken, telkens gevormd door goed definieerbare vaste punten op het terrein (primaire driehoeken). Elke drieh. wordt weer in kleinere drieh. verdeeld, welke tenslotte ingeschetst worden, d.w.z. zij worden op het terrein met het planchet ingevuld door de verschillende terreinvoorwerpen daarin op schaal te teekenen. Daar het meten van hoeken gemakkelijker en sneller kan geschieden dan het meten van lengten wordt één drieh. zijde, de b. zeer nauwkeurig gemeten; uit de bepaling van de hoeken van het net kunnen dan alle drieh. zijden daarvan berekend worden.—6) In de kristallografie verkorting van basisch pinakoide. — 6) (krijgsk.), zie OPERATIEBASIS. — 7) In de Indogerm. taalwetenschap gebruikte benaming voor het woordgedeelte, dat ten opzichte van de ablautsverhoudingen als één geheel beschouwd wordt. B. v. Lat. genu, Gr. gonu, Gotisch kniu (knie) zijn verschillende vormen van een Indogerm. basis geneu. Men kan) dit een wortelbasis noemen. Daarnaast onderscheidt men een suffixbasis, b.v. -ter in Lat. pater, patris en Gr. eupator. Zie Brugmann, Kurze vergleichende. Grammatik der indogerm. Sprachen § 211 v.v. en 365. Vgl. ABLAUT en WORTEL.