Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Barok

betekenis & definitie

Barok; de afleiding van het w o o r d is onzeker; men heeft het trachten te verklaren uit het Latijnsche verruca = uitwas, wrat (zoo Roland de Virloys). De grondbeteekenis zou dan zijn „onregelmatig”, „afwijkend van het normale”. In het Portugeesch noemt men een onregelmatig gevormde parel „barocco”. In het Italiaansch heette een kwade praktijk in den handel reeds vroeg evenzoo; ook sommige syllogismen werden met het woord b. gebrandmerkt. Met den naam van den schilder Barraccie staat het evenmin in verband als met „rocco” = rots. De „grande Encyclopédie” geeft als verklaring: nuance du bizarre, il en est si on veut le raffinement, ou s’il était possible de le dire l’abus....” Thans zouden wij de uitdrukking b i z a r eer voor de sterkste van beide houden. Uit het zelfde artikel van de Encyclopédie blijkt trouwens genoegzaam, dat de schrijver den barokstijl in beginsel verwerpelijk acht en dus partijdig is. In de Fransche litteratuur schijnt men ’t eerst het begrip b. op de kunst, m. n. op de bouwkunst te hebben toegepast. In ’t eind der 18de eeuw komt het daar reeds voor in de beteekenis, die men er nog aan hecht. In de moderne kunsthistorische terminologie hebben de woorden b. en barokstijl de beteekenis van „overdreven”, „belachelijk”, „zonderling”, „onzinnig”, „niet in overeenstemming met het wezen eener zaak” geheel verloren. Buiten de taal der kunstwetenschappen is de oude beteekenis echter gehandhaafd. De kunstgeleerden bezigen het woord in tweeledigen zin: de h o o f d b e t e e k e n i s is: „tot den barokstijl behoorend”, d. w. z. deel uitmakend van het complex van kunstvormen, ontstaan gedurende een bepaald met meer of minder vastheid te omschrijven historisch tijdperk der kunstgeschiedenis (Barok), dat volgt op de Renaissance en eindelijk uitloopt in de periode van den Rococostijl (in Frankrijk: stijl v. Louis XV). In de a f g e l e i d e b e t e e k e n i s gebruikt, wil b. zeggen, dat een bepaalde ontwikkelingsphase van een historischen stijl (zie STIJL) of een bepaald kunstwerk uit een of ander tijdperk — niet dat van den barokstijl zelve — door eigenschappen is gekenmerkt, die aan die van den barokstijl doen denken. In dezen zin kan de kunstgeleerde spreken van: „barok Gotiek”, „barok Romaansch”, zelfs van „barok Empire”, hoe tegenstrijdig de beide laatste begrippen ook mogen schijnen. Ook de oudheid heeft stijlperioden gehad, die men tegenwoordig b. noemt. Gewoonlijk wijst men Michelangelo Buonaroti (1476-1564) als den „vader van den b. stijl” aan. Hij is inderdaad de éérste geweest, die den bouwstijl der geheele rijpe Italiaansche Renaissance door zijn voorbeeld, waar hij als bouwmeester optrad, zoodanig heeft veranderd, dat de bouwkunst na hem grootendeels een andere richting kreeg; de richting, die men later met het woord b. kenmerkt. Van de werken van Michelangelo, die hier voornamelijk als voorbeelden kunnen worden aangehaald zijn te noemen: het nieuwe kapitool, palazzo dei Conservatori, te Rome; de wanden en de trap in het voorhuis van de bibliotheca Laurenziana te Florence; Palazzo Farnese te Rome en de St. Pieter. K e n m e r k e n: in deze gebouwen komt voor het eerst in zoo sterke mate de bedoeling aan den dag het gewenschte effect niet slechts te bereiken door de tot dusver gezochte harmonie van maat, vorm en verdeeling, maar door de heviger uitdrukking van plastisch suggestief leven in het geheel en de détails. Hier voor ’t eerst verschijnen b i n n e n e n b u i t e n, zoowel in het plastisch gedeelte der bouwwerken, als in de aaneenschakeling en de gedaante der gewrochte ruimten: h o o f d m o t i e v e n, d i e a l l e s o v e r h e e r s c h e n e n w a a r d o o r z e l f s d e o n d e r d e e l e n b ij n a o n d e r d r u k t w o r d e n. In Michelangelo’s zeer persoonlijk werk komt bovendien steeds aan ’t licht, dat hij ook als bouwmeester bleef voelen en denken als beeldhouwer, die ieder onderdeel wil doen trillen van inwendig leven (zie MICHELANGELO). Iets van deze hier in ’t kort geschetste eigenschappen is ook in de werken der latere meesters van den barokstijl te vinden. Hier zijn o.m. te noemen: Antonio da San Gallo, Vignola, Giacomo della Porta Maderna, Bernini en Borromini. Leven en beweging in plattegrond, silhouet, ruimtevorm en siermotieven, sterke licht- en schaduw-effecten; vooral het o n d e r g e s c h i k t b l ij v e n v a n a l l e o n d e r d e e l e n v a n é é n h o o f d v o r m kenmerken hunne werken. Met dit alles gaat gepaard, dat deze bouwwerken meer en meer op afstand moeten gezien worden; hun s c h i l d e r a c h t i g e e i g e n s c h a p p e n komen dus meer op den voorgrond dan hun constructief en mathematisch verband. Om dit te bereiken, verandert men het detail in alle opzichten. De profielen worden rijker en hunne kanten stomper; men verdubbelt de pilasters, verdubbelt en breekt de frontons en tympanen, waardoor hunne omtrekken minder helder, vager verschijnen. Tegelijk groeit de absolute afmeting der gebouwen en die hunner voornaamste deelen (de z.g. colossaal-orde, pilasters of halve zuilen, die onafgebroken door alle verdiepingen heen zijn opgetrokken, wordt meer en meer aangewend). De horizontale geledingen worden aangetast en afgebrokkeld, doorsneden door frontons en pilasters, naar voren en naar achteren bewogen door verkroppingen. Grootsch en zwaar, rusteloos (gedraaide zuilen) soms wild en hevig (naar binnen en naar buiten gezwenkte voorgevels) zijn de laatste werken van dezen stijl in Italië. Al zijn er juist in Rome veel voorbeelden aan te wijzen en al hebben de grootste bovengenoemde meesters te Rome gewerkt, zoo mag men toch den oorsprong van den b. stijl niet eenzijdig te Rome zoeken. De meesten der genoemde meesters komen uit Boven-Italië en de voorloopers zijn daar te vinden. Evenmin kan men zich bij de beschouwing van dezen stijl, die beantwoordt aan een a l g e m e e n a e s t h e t i s c h b e g i n s e l v a n d e n t ij d, tot de bouwkunst beperken. Ook de beeldhouwers en schilders gehoorzamen aan dezelfde beginselen. Men denke voor Italië slechts aan Luca Giordano, voor het Noorden van Europa aan Rubens, die er van zijn kant veel toe bijdroeg, den stijl populair te maken (Style-Rubens in de Zuidelijke Nederlanden); Michelangelo gaat zelfs geheel van de beeldhouwkunst uit; de grootste bouwmeesters van de 17de eeuw als Bernini en Alessi, zijn tevens beeldhouwers. Van Italië uit verovert het nieuwe beginsel geheel Europa, wordt, met nationale onderscheidingsteekenen, tot uiterste consequentie ontwikkeld in Duitschland, Oostenrijk, ZuidNederland en Spanje en verschijnt gewijzigd en gematigd in Frankrijk en Noord-Nederland. Men heeft dezen laatsten vorm bestempeld met den naam van Classicisme (b.v. Perraults Louvre-gevel, J. van Campen’s paleis op den Dam) en het is wáár, dat de Fransche en Noord-Nederlandsche bouwmeesters zich méér richtten naar de voorbeelden van Palladio, wiens richting naast den barokstijl blijft bestaan, dan naar die van Vignola en Bernini; maar hun classicisme verschilt niettemin aanmerkelijk van dat hunner oudere voorgangers; ook zij zoeken meer massa, zwaarwichtiger geheel, hechter verbinding en saamsluiting der deelen. Hetzelfde geldt in Frankrijk van schilders als Poussin, ten opzichte van zijn voorbeelden; van Rembrandt en de zijnen in Nederland, eveneens voor beeldhouwers als Coysevox en Girardon, in Frankrijk, voor de zoons van H. de Keyser, voor Rembrandt, Verhulst en Quellinus in Nederland en niet minder voor de kunstnijverheid in de laatstgenoemde landen. Omstreeks 1700 verändert in Frankrijk, dat meer en meer de leiding der kunst van Italië heeft overgenomen — en naar het voorbeeld van Frankrijk ook elders — de geheele richting: Régence-Stijl.

Litteratuur: voor den Barokstijl in het oude Rome : Sybel, Weltgeschichte der Kunst. Verder: Paul Schumann, B. und Rokoko, Leipzig 1885; Ebe, Die Spätrenaissance (Berl. 1886); Gurlitt, Geschichte des B. Rokoko und Klassicismus (Stuttg.1887-89); H. Wolfflin, Renaissance und Barock (München 1888); Lemonnier, L’Art français aux temps de Richelieu et de Mazarin, Paris 1893; Havard, Histoire et philosophie des styles, Paris 1900; Lemonier, L’Art français aux temps de Louis XIV, Paris 1911; August Schmarsow, Barock und Rokoko, Leipzig 1897; A.E. Brinckmann, Die Baukunst des 17 und 18 Jahrh. in den Romanischen Ländern in het: Handbuch der Kunstwissenschaft, herausgegeben von Dr. Fritz Burger, Berlin-Neubabelsberg, Akademische Verlagsgesellschaft Athenaion. 1915.