Bantam - 1Bantam of Banten De Westelijkste res. van Java, ten Z. begrensd door den Ind. Oceaan, ten W. door straat Soenda met hare onderdeelen (de Meeuwenbaai, de Welkomstbaai, de Peperbaai en de bocht van Anjer), ten N. door de Javazee met de door deze gevormde Bantambaai, ten O. door de res. Batavia, en Preanger regentsch.; oppervl. 143.6 K.M.2; inw. (1905) 895.390, waaronder 537 Europeanen, 3.155 Chineezen, 82 Arabieren, 75 andere Vreemde Oosterlingen, en 891.541 Inlanders; hoofdpl. Serang; afd. hoofdpl., Pandeglang, Rangkas Bitoeng. De res. omvat 3 afd., 6 contrôle-afd., 3 regentschappen (samenvallend met de afd.), 19 distr. en 1328 desa’s:
1) afd. Serang, contrôle-afd. Serang en Tjilegon;
2) afd. Pandeglang, contrôle-afd. B. en Tjaringin;
3) afd. Lebak, contrôle-afd. L. Kaler en L. Kidoel met de distr.
Tot deze res. behooren de eil. Prinseneiland en Dwars-in-den-weg (Poeloe Sangang) in straat Soenda, Poeloe Pandjang in de Bantambaai en het Klappereiland (Poeloe Deli) in den Ind. Oceaan. B. bevat weinig bergen; het hoogste punt is de vulkaan, Goenoeng Karang, met aan zijn N.W. helling het kratermeer Danoe; de kusten, uitgezonderd de Zuidkust en de SintNicolaashoek in het Noordwesten, waarin de Goenoeng Batoer en de Goenoeng Gedé uitloopen, zijn over het algemeen vlak, op enkele punten zelfs moerassig; in het Zuiden de Goenoeng Kendang, en de Goenoeng Halimoen. De grootste rivieren hier zijn de Tji-Liman, en de Tji-Boengoer, die in de Peperbaai, en de Tji-Oedjoeng en de TjiDoerian, die in de Javazee monden. De grond is vruchtbaar; Midden-Bantam bezit prachtige bouwgronden, die groote hoeveelheden rijst leveren;
Zuid-Bantam is weinig bevolkt en met ondoordringbare bosschen bedekt. De O.-I. Compagnie en later het Gouvernement hebben in Bantam allerlei cultures beproefd, eerst peper, later suikerriet, indigo, kaneel, tabak, thee en koffie, doch telkenmale onder omstandigheden die er de bevolking afkeerig van maakten, als willekeurige beschikking over gronden, enz., zoodat al deze ondernemingen de een na de ander als mislukt moesten worden gestaakt. Op enkele punten zijn steen- en bruinkoollagen ontdekt, doch nog nergens in exploitatie genomen. De bewoners van deze res. behooren met die van de Preanger res. Batavia (grootendeels) en Cheribon tot de Soendaneezen; in het N. evenwel wordt Javaansch gesproken; zij houden zich vooral bezig met landbouw, de kustbewoners met vischvangst; elk jaar trekken vele der jonge mannelijke bewoners tijdelijk naar elders; o.a. gaan duizenden jaarlijks naar de Lampongs om peper te plukken. In Zuid-B. kwam vroeger meer algemeen een zeer primitieve vorm van landbouw voor, welke nu waarschijnlijk nog alleen gevonden wordt bij de Badoej’s en in enkele afgelegen nederzettingen, welken men een „nomadischen” landbouw zou kunnen noemen, waarbij 4 à 5 gezinnen een stuk boschgrond ontgonnen, om, zoodra de opbrengst niet meer loonend was, zich elders een ander stuk grond uit te kiezen; door bestuursmaatregelen is er naar gestreefd, dezen onvasten vorm van landbouw door meer blijvende ontginning te doen vervangen, alleen niet bij de Badoej’s, omdat deze landbouwvorm met hun godsdienst samenhangt. Een andere merkwaardigheid van den landbouw in deze residentie, en wel in hoofdzaak in Noord-B., was tot omstreeks het midden der vorige eeuw het voorkomen van de hoeve als landbouwstelsel, in afwijking van wat algemeen op Java voorkomt, dat de bouwgronden een aaneengesloten geheel vormen, en de huizen elders bij elkaar liggen. In 1844 werd door den resident Buyn hieraan een einde gemaakt door last te geven tot samenwoning, welke last werd uitgevoerd, door de huizen naast elkaar te plaatsen. De vruchtboomen der vroegere hoeven heeft men echter op de velden laten staan, ze onderhouden en bijgeplant en zij — meest manggaboomen met een donker koepelvormig bladerdak — geven er aan ’t landschap een eigen bekoorlijkheid. In 1879 vernietigde een veepest den geheelen toenmaals rijken veestapel van Bantam; kort daarop brak een koortsepidemie uit, die meer dan 50.000 menschen ten grave sleepte en alle bedrijf deed stilstaan, zoodat slechts door krachtdadige hulp van Gouvemementswege een hongersnood kon worden voorkomen. 27 Augs. 1883 bracht de uitbarsting van den Krakatau nieuwe ellende. Over het algemeen kan tegenwoordig in deze residentie de welvaart der Inl. bevolking in vele streken tamelijk groot genoemd worden (zelfs in dichtbevolkte streken als Tjaringin) in verband ook met den vruchtbaren bodem en den overvloed van bouwgrond. De veestapel in deze res. is thans weer meer dan voldoende voor den landbouw; bij ’t Welvaartsonderzoek (1904/05) bleek, dat er ruim 134.000 stuks aanwezig waren, nagenoeg alle karbouwen; in Tjaringin is een belangrijke veehandel met grooten uitvoer. Ook de veiligheid laat niet te wenschen over en, in tegenstelling met Midden- en Oost-Java, kon er volgens de Welvaartsverslagen in de laatste 20 jaren vooruitgang op dit gebied geconstateerd worden.
B. staat ook bekend voor de betrekkelijke getrouwheid, waarmee de voorschriften van den Islam gevolgd worden. Men vindt in de res. B. geen suikerfabrieken; in 1914 waren er 108 erfpachtsperceelen met ruim 21.000 bouw oppervl. (vooral koffiekultuur); 22 rubberondernemingen, waarvan 2 op erfpachtsperceelen.
— B. vormde voorheen een machtig rijk, dat zijn heerschappij tot over gedeelten van Sumatra en Borneo had uitgebreid; het eerst kwamen de Bantammers met de Portugeezen van Malakka in aanraking (1522), hetgeen echter geen gevolgen had; later met de Nederlanders (1596) en de Engelschen(1602); beide laatstgenoemden stichtten handelsfactorijen; die der Eng. bestond tot 1683, die der Ned. werd reeds in 1610 naar Jacatra (Batavia) verlegd; na het vertrek der Eng. kwamen de vorsten van Bantam steeds meer onder den invloed der Nederl. Het Eng. tusschenbestuur hief het Sultanaat B. op en in Maart 1813 werd B. een gewest onder Europeesch bestuur; gedurig hadden daarna opstanden plaats, de eerste in 1850; geheime stokerijen van den patih van Serang en de invloed van een Hadji waren de aanleiding tot dezen opstand, welke door krachtig optreden van de milit. macht vrij spoedig werd onderdrukt. De tweede laaide op in 1888 en was veel ernstiger, daar verscheidene Europeanen, w.o. vrouwen en kinderen, door de opstandelingen werden vermoord. Oorzaak was de invloed van enkele Hadji’s en het godsd. fanatisme der Bantammers. Ook bij deze gelegenheid werd door snel, krachtig ingrijpen erger voorkomen, hetgeen wel gelukkig was, daar het bericht van den opstand over geheel Java een soort paniek deed ontstaan.