Aftands - noemt men een paard, als het, volgens de kenmerken voor de leeftijdsbepaling, acht jaar of ouder is. In de kroon van den snijtand komt een verdieping voor, de kroonholte, die in de zes snijtanden in de onderkaak 6 mM. diep is. Door de slijting der tanden worden deze holten ondieper, en daar elke tand per jaar gemiddeld 2 mM. afslijt, zal de holte verdwenen zijn, als de tand drie jaar in slijting is. De twee binnensnijtanden zijn op driejarigen leeftijd van het paard volkomen ontwikkeld, zoodat zij met de slijting beginnen.
Deze zijn dus op zesjarigen leeftijd zonder kroonholte; op vierjarigen leeftijd komen de twee middensnijtanden in slijting en op vijf jaar de hoeksnijtanden, zoodat op de middentanden de kroonholte op zeven jaar en op de hoektanden op acht jaar weggesleten is. Als de kroonholte van een snijtand weggesleten is, noemt men zulk een snijtand „gevuld”, zoodat bij een paard van acht jaar alle snijtanden in de onderkaak „gevuld” zijn. Dan noemt men het paard aftands.
