Abbās I - 1) bijgenaamd de Groote, sjāh van Perzië, van de dynastie der Safawiden; hij beklom den troon in 1586 en regeerde tot zijn dood, 1628. Zijne regeering werd gekenmerkt door aanhoudende oorlogen met de Ozbegen en de Turken, op wie hij verscheidene overwinningen behaalde. Geholpen door de Engelschen, ontnam hij in 1621 het eiland Ormus aan de Portugeezen. Zijn binnenlandsch bestuur was veel beter dan dat van zijne voorgangers: groote werken werden ondernomen, landbouw enz. aangemoedigd.
Vooral deed hij veel voor de verfraaiïng van Ispahān en liet ook elders aan de Kaspische zee prachtige paleizen oprichten. Overigens regeerde hij als een echt Aziatisch despoot en beging tallooze wreedheden; zelfs zijn oudsten zoon liet hij ombrengen. Hij onderscheidde zich echter door zijne verdraagzaamheid jegens de Christenen. Ook de Oost-Indische Compagnie knoopte met hem betrekkingen aan en vestigde 1623 kantoren te Gamron (Bender Abbās) en te Ispahān na de verdrijving der Portugeezen. Evenwel eerst onder zijn opvolger Sefi kwam het 1631 tot eene capitulatie met de Vereenigde Nederlanden ten gevolge van de bemoeiïngen van Jan Lucasz. van Hasselt, een Nederlander, die vele jaren in Perzië had doorgebracht.
Litteratuur: behalve de werken over Perzische geschiedenis zijn vooral van gewicht de reisbeschrijvingen van della Valle, Shirley en Don Garcia de Silva y Figueroa.
2) Vice-koning (Khedive) van Egypte, kleinzoon van Mohammed Ali, geb. 1816, werd na diens dood 1849 als zijn opvolger door de Hooge Porte erkend en regeerde tot aan zijn dood 1854.