Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Aardappel

betekenis & definitie

Aardappel - de eetbare stengelknol van Solanum tuberosum (fam. Solanaceae, zie plaat Voedergewassen No. 19). De plant komt in Chili nog veelvuldig in ’t wild voor. Toen de Spanjaarden in 1535 Peru en Chili veroverden, vonden zij overal op de westkust reeds eene vrij oude aardappelcultuur.

Door de Inca’s werden reeds vele variëteiten onderscheiden. De a. is waarschijnlijk in het midden der 16e eeuw het eerst door de Spanjaarden naar Europa gebracht. Van uit Spanje verspreidde de plant zich naar Italië, waar ze in 1588 reeds vrij algemeen werd verbouwd. Raleigh wordt genoemd als degene, die de a. in 1584 van uit Virginië in Engeland invoerde. Eind 16e eeuw was de a. in verschillende landen van Europa bekend. Hoofdvoedsel werd hij pas na de bekende hongerjaren van 1740 en 1772. — In ons land wordt tegenwoordig nagenoeg ⅕ van al het bouwland door de a. ingenomen. De omvang van de teelt blijkt uit de volgende cijfers: er werden verbouwd in 1914 volgens het Landbouwverslag:

in Groningen.. 8.221.103 H.L. op 21.310 H.A.

Friesland.. 4.921.557 H.L. op 16.356 H.A.

Drenthe … 6.964.302 H.L. op 20.559 H.A.

Overijssel .. 3.658.820 H.L. op 16.421 H.A.

Gelderland. 4.433.685 H.L. op 26.411 H.A.

Utrecht … 389.909 H.L. op 2.780 H.A.

N.-Holland. 1.145.270 H.L. op 5.398 H.A.
Z.-Holland. 3.143.616 H.L. op 12.308 H.A.

Zeeland .. 2.957.239 H.L. op 13.061 H.A.

N.-Brabant 4.339.841 H.L. op 23.542 H.A.

Limburg … 2.387.130 H.L. op 13.367 H.A.

Nederland . 42.562.472 H.L. op 171.513 H.A.

Van den a. worden honderden rassen gekweekt. Ze worden onderscheiden naar den tijd van rijp worden in vroege, middelvroege en late soorten, welke hun groei in ons land in respectievelijk ongeveer 80, 140 en 180 dagen voltooien. Verder naar den vorm en grootte der knollen, de ligging der oogen, de hoedanigheid der schil, de kleur van het vleesch, de lengte der uitloopers, de ontwikkeling van het loof en de kleur der bloemen. Naar het gebruik hetwelk men van de knollen maakt, worden ze verdeeld in eet- en fabrieksaardappels. Scherp is deze scheiding niet; verscheidene fabrieksaardappelsoorten kunnen ook voor menschelijke consumptie dienen, vooral wanneer ze op daarvoor geschikte grondsoorten worden verbouwd. Zoo b.v. geeft de Eigenheimer, Bravo, Roode Star, enz., op kleigrond verbouwd, een zeer goeden eetaardappel, terwijl dezelfde rassen op veen- en vele zandgronden slechts voor de fabrieken geschikt zijn. De eischen, welke het publiek aan een goeden eetaardappel stelt, zijn bovendien zeer verschillend. In ons land geeft men gewoonlijk de voorkeur aan ovale, witte of gele knollen van gemiddelde grootte, met vlakke oogen en gladde, dunne schü.

Gekookt moet de knol geel zijn, volgens den een vast en stevig, volgens den ander los en kruimig. Ook de duurzaamheid is een belangrijke factor. In het buitenland worden dikwijls groote witvleezige aardappels gevraagd, welk verschil in verband staat met de toebereidingsmethode der spijzen. Voor export naar ’t buitenland worden meestal slechts soorten gebruikt, niet gewild voor binnenlandsche consumptie. De a. ontleent zijne voedingswaarde hoofdzakelijk aan het hooge zetmeelgehalte. De samenstelling van den verschen knol is: 70—82 % water, 12—27 % zetmeel en 1.3— 4.5 % eiwit en amiden.

Direct onder de dunne schil is het gehalte aan zetmeel en eiwit hooger dan in de diepere lagen, waarom het aanbeveling verdient, tafelaardappels zoo dun mogelijk te schillen. De waarde van den a. voor de aardappelmeelfabrieken wordt alleen beoordeeld naar het zetmeelgehalte. Van de zeer vele soorten noemen we alleen de volgende: Eetaardappels, oude rassen: Arnhemsche rooden, Westlandsche blauwen, Bonte blauwen, Zeeuwsche bonten, Bremer rooden, NegenwekerS, Muisjes, Schoolmeesters, enz. Eetaardappels, nieuwe rassen: Eigenheimer (in Friesland Borgers of Borger Munsterschen genoemd), Bravo, Groninger Kroon, Roode Star, Industrie, enz. Fabrieksaardappels: Eigenheimer, Thorbecke, Paul Kruger, Eurêka, Ceres, Richters’ Imperator, enz.

Bekende kweekers van aardappelrassen zijn in ons land Veenhuizen, Sappemeer; De Vries, Suameer; Veerkamp, Nieuw Compagnie; Velthuis, Groningen. Genoemde kweekers bereiken hunne schitterende resultaten door kunstmatige kruising van in een of ander opzicht uitmuntende soorten. Gekweekt wordt o.a. op opbrengst, zetmeelgehalte en weerstand tegen ziekten.

A. worden op de meest verschillende grondsoorten verbouwd. Zware kleigronden en arme zandgronden zijn het minst geschikt. Goede zand- en lichte kleigronden komen vooral in aanmerking voor de teelt van eet-aardappels; de veengronden vooral voor fabrieksaardappels. — Hoofdzaak bij de cultuur van den a. is een losse, goed doorlatende en vruchtbare bodem. Opdat de wortels en onderaardsche stengeldeelen, waaraan zich de knollen vormen, zich ongehinderd kunnen ontwikkelen, moet de lucht in ruime mate in den grond kunnen dringen. De bodem wordt daarom door ploegen en eggen flink bewerkt. Is aan dezen eisch voldaan, dan is de a. weinig kieskeurig wat betreft de voorvrucht. Zelfs kunnen meerdere jaren achtereen a. op denzelfden akker worden verbouwd, mits slechts gezorgd wordt voor eene ruime toevoeging der noodige voedingsstoffen. Vooral door het gebruik van kunstmeststoffen is men in dit opzicht veel onafhankelijker geworden.

De a. onttrekt door een oogst van 300 H.L. per H.A. ongeveer 73.5 K.G. stikstof, 33.5 KG. fosforzuur, 119.5 KG. kali en 15.5 K.G. kalk aan den bodem. Mag men op geschikte grondsoorten van bepaalde soorten 600 H.L. per H.A. verwachten (zooals van de fabrieksaardappels in de Veenkoloniën), dan is de onttrekking minstens dubbel zoo groot. Uit deze cijfers blijkt dat de a. groote hoeveelheden stikstof en vooral kali noodig heeft. — De bemesting kan door middel van stalmest, stratendrek of kunstmeststoffen worden uitgevoerd, de beide eerstgenoemde zoo noodig aangevuld met de laatstgenoemde. De hoeveelheden hangen af van de grondsoort, de verbouwde soort en het doel van den verbouw. Eene sterke bemesting, in ’t bijzonder veel stikstof, verhoogt de kwantiteit van de opbrengst, doch de kwaliteit daalt niet zelden. Om dezelfde reden wordt eene stalmestbemesting het liefst reeds geheel of gedeeltelijk in den voorgaanden herfst gegeven; versche, laat aangewende stalmest geeft in den regel slecht smakende aardappels.

Voor poters gebruikt men middelmatig groote knollen; bij eetaardappelsoorten ter zwaarte van gemiddeld 30 Gram, bij fabrieksaardappelsoorten gem. 50 Gram. Het nemen van de poters van beste stammen (selectie), heeft een grooten invloed op den oogst. — Benoodigde hoeveelheid pootgoed per H.A., afhankelijk van de grootte, 15—30 H.L. De poters worden zoo ondiep mogelijk gelegd; de diepte varieert, al naar de grondsoort van 6—15 cM. Eveneens verschilt de standwijdte naar het verbouwde ras en de grondsoort; op zandgronden veelal in en tusschen de rij 土 30 x 40, op de klei 土 40 x 40 en op de veengronden 土 50 X 50 cM. Het poten zelf geschiedt met behulp van pootstok, spade of een holle boor, of wel, zooals in de grootcultuur, worden de poters achter den ploeg in de voor gelegd. Ook zijn hier en daar aardappelpootmachines in gebruik. Poottijd in ons klimaat; eind Maart—begin Mei, het best begin April. De verpleging bestaat in het schoffelen tusschen en in de rijen teneinde het onkruid te vernietigen en den bodem los te houden. In vele streken worden de a. z.g. aangeaard, d. w. z. de grond tusschen de rijen met behulp van een aanaardploeg tegen de rijen aangelegd, teneinde de onkruiden beter te kunnen bestrijden, het delven gemakkelijker te maken en de vorming van knollen te bevorderen.

Het aanaarden is intusschen alleen nuttig op niet te droge gronden en wanneer het vroeg gebeurt. Zie omtrent de aardappelziekten en hare bestrijding AARDAPPELZIEKTEN. De aardappeloogst valt in onze streken meestal in September en October. Zomeraardappels worden wel vroeger geoogst, waarna nog een tweede gewas kan worden verbouwd. De verbouw van vroege aardappels is in sommige streken (N.-Holland, Friesland) een zeer belangrijk onderdeel van het land- of tuinbouwbedrijf. — Het rooien of delven geschiedt met de hand en handgereedschap of met machines. De opbrengsten loopen natuurlijk zeer uiteen. Op zand- en kleigrond oogst men gemiddeld 150—300 H.L. per H.A., in de Veenkoloniën 300 — 600 H.L. en meer. Eén H.L. eetaardappels wordt gerekend 70 K.G. te wegen, één H.L. fabrieksaard. 61 KG.

Behalve als voedsel voor mensch en dier wordt de a. in de fabrieken verwerkt tot aardappelmeel, dextrine, glucose en spiritus. Aardappelmeel wordt gebruikt in de huishouding, in de textielindustrie, door de koekbakkers, enz. In 1915 bestonden 37 coöperatieve en speculatieve aardappelmeelfabrieken (hoofdzakelijk in de Groninger en Drentsche Veenkoloniën) met eene totale capaciteit van 土 15 millioen H.L. — De uitvoer van aardappelmeel in 1914 bedroeg 117 millioen KG., onder normale omstandigheden ter waarde van 土 16 mill. gulden. — Verder houden enkele fabrieken zich bezig met het drogen van aardappels tot schijfjes en reepjes; deze geconserveerde producten vormen een duurzaam en gemakkelijk vervoerbaar voedingsmiddel. In vele jaren vormt de aardappel in ons land een belangrijk exportartikel. Hoofdafnemer is West-Duitschland; verder België, Frankrijk, Engeland en de Ver. Staten v. N.-Amerika. In 1911 werden 土 8 mill. H.L. geëxporteerd.

< >