Aanschouwing (lat. visio) - van God: de hoogste trap van het mystieke leven (zie MYSTIEK), waarbij de mensch niet middellijk, d.i. door tusschenkomst van andere schepselen, analogiëen, beelden enz. maar onmiddellijk rechtstreeks, niet, slechts God in alles, maar God zelven en alles in God ziet. Niet te verwarren met visioen, waarbij God juist geacht wordt zich te openbaren in zekeren symbolischen vorm. Aan de a. gaat in het mystieke proces gewoonlijk geloof, oefening, meditatie, contemplatie vooraf. Zij sluit dit alles in en af.
Zij bereikt alles op eens, tegelijk, intuïtief. Er is niets meer tusschen God en mensch. Toch beteekent zij geen vereenzelviging van beiden: a. onderstelt den aanschouwer en het of den aanschouwde. Dit is het verschil tusschen a. en het ideaal van het Boeddhisme: uitblussching van het eigen bestaan(n i r v a n a) en het van het neo-Platonisme: buiten zich zelf, in God, zijn (e c s t a s e). De a. sluit het genieten in.
Zij is het zaligend zien (visio beatifica). De Chr. mystiek, in navolging van de O.Testamentische (Ps. 17:15) enN. T.sche (1 Cor. 18:12) heeft de a. klassiek ontwikkeld bij Augustinus (Conf. 9:10). Daarbij de vraag:
1° of dit zien enkel geestelijk of ook lichamelijk moet worden opgevat — gewoonlijk in den eersten zin opgelost.
2°. of dit zien op de aarde mogelijk is, of slechts in den staat der volkomenheid — gewoonlijk in den laatsten zin, tenzij hier, nu en dan, als „bij voorsmaak”.
3° of dit zien geheel onmiddellijk is, zoodat de mensch God kan zien in zijn Wezen, of wel altijd in zekeren zin middellijk d.w.z. door middel van eene openbaring van God — de eerste opvatting bij de R. Katholieken, de laatste bij de Protestanten, bepaaldelijk bij de Gereformeerden, uit vrees den mensch te vergoden. In beide gevallen wordt de a. geacht als verschillend naar de vatbaarheid van den mensch, en dus voor ontwikkeling vatbaar.