[(de god) Lim is mijn bescherming], koning van de Oudoosterse stad Mari (ca. 1782 v.C. —1759 v.C.). Na de verovering van Mari door Assyrië en de dood van zijn vader Jachdoenlim groeide Zimrilim in ballingschap op.
Hij heroverde de troon met militair geweld. Onder zijn regering maakte Mari een bloeiperiode door, wat blijkt uit het monumentale, reeds in zijn tijd beroemde paleis. Zimrilim, wiens rijk zich uitstrekte van de Midden-Eufraat (bij het huidige Hit) tot de Balichvallei in het stroomgebied van de Chaboer, had vele vazallen, van wie verscheidene gehuwd waren met prinsessen uit Mari. Hij was een bondgenoot van Hammoerabi van Babylon, toen deze vorst streed tegen Larsa en Esjnoenna. Hierna werd Mari echter door Hammoerabi veroverd en Zimrilim door hem geliquideerd. Zimrilim is, dank zij het enorme paleisarchief van Mari, een van de weinige Oudoosterse vorsten over wiens huiselijke, bestuurlijke en politieke doen en laten vrij veel bekend is.LITT. A.Parrot, Mari, capitale fabuleuze (1974).