Ned. wet van 31.7.1930, Stb. 342, nadien gewijzigd, waarin verschillende punten van het wegenrecht zijn geregeld, naast wat in andere wetten, provinciale en gemeentelijke verordeningen en keuren van waterschappen is bepaald. Een codificatie van het gehele wegenrecht bevat de Wegenwet dus niet.
De Wegenwet betreft uitsluitend de openbare wegen. De Wegenwet verstaat onder wegen ook voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik, en bruggen. De bestemming tot openbaarheid aan een weg gegeven kan zijn ruim of beperkt. De beperktheid kan worden afgeleid uit de gesteldheid van de weg en uit het feitelijk gebruik. Door het onderhoud van de weg moeten aard, breedte en lengte van de verharding van de weg gelijk gehouden worden aan die op de wegenlegger aangegeven. Tot het onderhoud van een weg behoort mede het onderhoud van de berm of bermsloot, voorzover het onderhoud daarvan dient ten behoeve van de instandhouding en de bruikbaarheid van de weg en voorzover niet het onderhoud tot de verplichting van anderen behoort.
Een weg kan door een overheidsinstelling onder hogere goedkeuring in onderhoud overgenomen worden tegen uitkering door hen, die van het onderhoud bevrijd worden. Wanneer de verplichting om een weg of een deel daarvan te onderhouden of om tot het onderhoud daarvan bij te dragen rust op een grondstuk, dan kan die verplichting worden verhaald op die gronden en op de daarop gevestigde rechten van erfpacht, vruchtgebruik en beklemming; bij overgang van het grondstuk in eigendom, erfpacht, vruchtgebruik of beklemming aan een ander blijft het goed verbonden voor al wat over de laatste twee onderhoudsjaren en het lopende onderhoudsjaar wegens het onderhoud verschuldigd was. Het verschuldigde is bevoorrecht boven hypotheek. De verplichting om een weg te onderhouden, die niet op een grondstuk rust en waarop geen tol wordt geheven, kan alleen bij schriftelijke overeenkomst en met goedkeuring van gemeente of waterschap worden overgedragen, wegenwetgeving.