v. (-en), wetgeving met betrekking tot de openbare wegen.
In Nederland is het wegenrecht ten aanzien van de openbare wegen geregeld in de Wegenwet.
In België is de wegenwetgeving in verschillende wetten geregeld, o.a. de Wet op de Buurtwegen (1841), de WegverkeersWet, de Wet op de Straatpolitie (1914), de Provinciale Wet en de Gemeentewet. De wet van 9.9.1948 heeft verscheidene wijzigingen aan die wetten aangebracht. Het wegennet wordt ingedeeld in twee soorten wegen: de grote wegen (hoofdwegen) en de kleine wegen (gemeentewegen). Onder de hoofdwegen vallen de rijkswegen en de provinciale wegen, inclusief spoorwegen en bevaarbare waterlopen en vaarten. Slechts de Staat en de provincies kunnen hoofdwegen aanleggen; de kosten voor aanleg en onderhoud worden resp. door Staat en provincie gedragen, althans wat de rijweg betreft; de voetpaden worden door de gemeente aangelegd.
Het statuut van de autosnelwegen is opgenomen in de wet van 12.7.195
6. De koning bepaalt welke wegen autosnelwegen zijn en stelt de verordeningen vast voor de veiligheid op die wegen, het onderhoud ervan, de beplanting enz. Op het domein van de autosnelweg mogen geen installaties of bouwwerken worden opgericht, behalve die ten behoeve van een openbare dienst of die welke in direct verband staan met de autosnelweg, zoals benzinestations en wegrestaurants. De aangelanden van de autosnelweg genieten niet de rechten van de aangelanden van een gewone openbare weg, zoals het recht van toegang. De wet van 26.7.1962 bevat de bepalingen betreffende onteigening ten algemenen nutte en betreffende de concessies voor de bouw van autosnelwegen.