Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Week (zacht)

betekenis & definitie

I. bn. (weker, weekst),

1. niet hard, zacht en gesmijdig (maar niet veerkrachtig), slap: zo week als was; hout, snelgroeiend loofhout, als van berken en wilgen;
2. weinig energiek: een week gestel;
3. teerhartig: worden;
4. niet waardevast: weke valuta;

II. zn., o., wat week is;

III. zn., v./m., het weken: in de week zetten, b.v. de was.

< >