v./m. (weken), tijdsverloop van zeven dagen: de komende week; door de week, op een dag in de week; op werkdagen; (zegsw.) hij kijkt de andere week in, hij is scheel; in verb. met bn. en in samenst. om aan te duiden dat gedurende een bepaalde periode het genoemde in het bijzonder de aandacht heeft: boekenweek.
De week telde oorspronkelijk 5 of 10, klaarblijkelijk op de vingers afgetelde dagen (kleine en grote week). De synodische maand heeft dan 3 (grote) weken of dekaden; deze waren in de Griekse kalender in gebruik en in die van de Franse Revolutie. De planeten waarneming leidde tot de week van 7 dagen. In de astrologie werden de 24 uren van de dag achtereenvolgens beheerst door de hemellichamen Saturnus, Jupiter, Mars, Zon, Venus, Mercurius en Maan. De week van 7 dagen heeft zich vanuit Babylon over de wereld verbreid. Ca.1600 v.C. schijnen vingerweken en planetenweken nog naast elkaar bestaan te hebben.