v., (fysiologie) de gespannen toestand waarin een weefsel verkeert en die afhankelijk is van de hoeveelheid weefselvloeistof en bloed.
In bijna elk orgaan ligt de weefselspanning voornamelijk in het parenchym, d.w.z. de eigenlijke orgaancellen; de daartussen gelegen weefsels, bloedvaten enz. nemen er een veel geringere plaats in. Bij sterkere bloedvulling neemt de weefselspanning toe.