Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Weefselleer

betekenis & definitie

v./m., (ook: histologie), leer van de bouw en samenstelling van de weefsels van plant en dier.

De weefselleer grenst enerzijds aan de cytologie (of celleer) en anderzijds aan de microscopische anatomie (die zich bezighoudt met de bouw van organen). De eenvoudigste techniek voor het onderzoek van weefsels is het bestuderen van zeer dunne, doorzichtige weefsels met de microscoop; verder ook van uitgeplozen of geplette organen. Ook bestudeert men dunne uitstrijkjes van celhoudende vloeistoffen (bloed) op een glaasje. Van dikkere organen wordt een microscopisch preparaat gemaakt. Hierbij wordt het weefsel eerst gefixeerd (fixeren), waarna het soms al hard genoeg geworden is om er zeer dunne plakjes (coupes) af te kunnen snijden, maar meestal wordt een stukje weefsel, na verwijdering van het zich erin bevindende water, doordrenkt met gesmolten paraffine (die bij ca. 56 °C stolt) of met een andere wasachtige stof. Met een microtoom worden van de paraffineblokjes coupes gesneden van b.v. 7 μim dikte.

Deze worden op glaasjes (voorwerpglaasjes) geplakt met eiwitglycerine. Na verwijdering van de paraffine (door indompelen in een geschikt oplosmiddel) wordt het weefsel met verschillende kleurstoffen gekleurd. Men kent een groot aantal kleurstoffen en -mengsels die bepaalde weefsel-of celbestanddelen specifiek kleuren. Hierdoor worden details zichtbaar die anders niet waargenomen zouden kunnen worden. Om de coupe te conserveren en voor waarneming bij sterke vergrotingen geschikt te maken, wordt het preparaat bedekt met een doorzichtige vloeistof (b.v. canadabalsem of een synthetisch harsachtig produkt met ongeveer dezelfde brekingsindex als die van glas), waarna het afgedekt wordt met een zeer dun glasplaatje (dekglaasje). Het kleuren van de diverse weefselbestanddelen verraadt tevens waar precies bepaalde stoffen aanwezig zijn.

Door specifieke kleurreacties komt men dus meer te weten over de chemische samenstelling van de cellen (cytochemie) en weefsels (histochemie). In coupes van levend (niet-gefixeerd) weefsel blijven de enzymen nog enige tijd actief, en door in zulke coupes een stof te laten binnendringen die door een bepaald enzym wordt ontleed, kan via kleuringsreacties de plaats in het weefsel waar het gezochte enzym zich bevindt, nauwkeurig worden bepaald (enzymhistologie resp. -cytologie). De fasecontrastmicroscoop heeft het mogelijk gemaakt in levende cellen structuren te onderscheiden die voorheen slechts in gefixeerde en gekleurde toestand bekend waren. De elektronenmicroscoop kan nog aanzienlijk fijnere structuren zichtbaar maken dan de lichtmicroscoop (de coupes hiervoor worden gemaakt met de ultramicrotoom) en met de scanningelektronenmicroscoop is het mogelijk om oppervlaktestructuren zeer contrastrijk en met ongekend grote scherptediepte af te beelden.

Ook door gebruik te maken van andere stralingssoorten dan gewoon zichtbaar licht (ultraviolet, infrarood, gepolariseerd licht, röntgenstraling, radioactieve straling) kan men meer te weten komen omtrent de chemische samenstelling van cellen en weefsels. Spuit men bij een proefdier radioactief gemerkte voedingsstoffen in, dan kan men naderhand de plaatsen waar die radioactieve stoffen in het weefsel terecht zijn gekomen, nauwkeurig lokaliseren (tracer, autoradiografie), en zo te weten komen waar in de cel de stofwisseling van de ingespoten stof plaatsvindt. Het is verder nog mogelijk om levende weefselfragmenten buiten het lichaam te bestuderen (weefselkweek).

LITT. A.van den Hooff en F.Bijlsma, Histologie (1972).