Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Wat

betekenis & definitie

I. vragend vn., meestal zelfst. gebruikt en naar zaken vragend: wat is dat? wat is er van uw dienst?; zowel in de rechtstreekse vraag: hij vroeg: wat doet hij?, als in de indirecte: hij vraagt, wat hij doet; wat zegt u?; wat zegt u me dáár nou?; uitdrukking dat men iemand niet goed verstaan heeft en hem uitnodigt het gezegde te herhalen; uitroep van verbazing, verontwaardiging of misnoegen; wat jij? eig. voor: wat zeg jij (daarvan); oneig. in de zin van: is het niet zo, nietwaar: ik zou hier best willen wonen, wat jij? voor een man is dat?, in betekenis enigszins verschillend van wat voor man is dat? wat voor weer is het?; ter versterking: wat een ezel is dat! dat is (me) ook wat! uitroep bij een onaangename ervaring of ontdekking; ook: dat is me wat! is dat effe wat! dat is niet mis!

II. betrekkelijk vn.: doe wat ik u zeg; dat is juist wat ik hebben moet; het gebruik van wat is nodig na dat, datgene en alles;

III. onbep. vn., iets: ik zeg wat; ik heb u wat te vertellen; een boterham met wat erop, met beleg; dat is wat anders; (pregn.) misschien wordt het wel wat tussen hen, ontstaat er een liefdesbetrekking; IV. 1. onbep. hoofdtelw.,

enig, enige, een beetje: geef mij wat suiker; hier zijn wat kersen;

2. in verb. met een ww.: het heeft wat geregend; ik heb wat geslapen;
3. in de verb. heel wat, veel; ook vrij wat, betrekkelijk veel;
V. bw.,
1. een weinig: hij is wat lui; het eten is wat aangebrand;
2. in hoge mate: hij is wat knap; wij zijn wat gelukkig;
3. in uitroep, hoe: wat is het vandaag koud!,
4. waarom: wat plaag je toch altijd?;

VI. als tw. in verschillende opvattingen: wat ! komt hij niet! och wat! hij oppassen!