(toonde, heeft getoond),
1. laten zien: iemand een boek, zijn werk laten zien als bewijs van verrichte arbeid of ter inspectie: zijn papieren als voorbeeld of ter toelichting doen: ik zal je tonen hoe dat gaat; om te tonen dat ik niet bang was, bleef ik rustig zitten;
2. aan den dag leggen, doen blijken: zijn belangstelling zich tonen, zich doen kennen als;
3. het terechtkomen van inkt op het niet bedrukte deel van de afdruk: tonen wordt onderscheiden in emulgeertoon (meestal egaal) en plaattoon (sterk plaatselijk).