bw.,
1. naar het punt van uitgang: wij moeten terug ;
2. achteruit, naar achteren; (fig.) terug kunnen,
een eenmaal gedane belofte of bewering kunnen herroepen;
3. als aanduiding dat iemand of iets weergekeerd is: weer thuis: terug van weg geweest; 4.als antwoord van zijn kant enz.: daar had hij niet van -, dat was hem te bar, daar moest hij niets van hebben;
5. weer bij de eigenaar: hij moet het terug hebben; om uit te drukken dat het te veel betaalde in handen van de betaler komt: hebt u van 25 gulden?;
6.geleden: een paar jaar terug.