v./m. (talen),
1. spraakklanken waarvan de mens zich bedient om zich verstaanbaar te maken;
2. de tekensystematiek die ten grondslag ligt aan het spreken, waardoor het samenleven en samenhandelen van mensen in een gemeenschap mogelijk is; ook toegepast voor mededelingen door druk of schrift; de levende talen, de hedendaagse talen; dode talen, die niet meer door enig volk gesproken worden; de moderne talen, Engels, Frans en Duits; (zegsw.)