v. (-s), uit staal opgetrokken constructie, m.n. gebouwen en bruggen.(e) In de 18e eeuw heeft zich voor massabouw het eerst het gietijzer ontwikkeld, ondanks bezwaren van broosheid en minimale weerstand tegen trek en buiging, die men destijds niet kon ondervangen. De eerste toepassing van staalconstructie vindt men aan de bouw van spoorbruggen en stationshallen.
Een bekend architecturaal voorbeeld in ijzerconstructie was het Crystal Palace te Londen (1851), in Nederland nagevolgd met het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam (1858—64). In beide gebouwen werd de →montagebouw toegepast. De hoge vlucht van de eigenlijke staalconstructie begon pas met de constructie van de zware walsmachines (na ca. 1860). Bekend werden ook de staalconstructies van de Franse ingenieur A.G.Eiffel (o.a. de Eiffeltoren, 1889). Voor de nog overwegend traditioneel ontwerpende architecten betekende de staalconstructie dat de omsluitende muren van een gebouw hun van oudsher ondersteunende functie geheel verloren. De vloeren brachten nu hun gewicht over op (gewalste) stalen balken en deze op hun beurt op stalen kolommen.
Daarmee waren massieve muren van baksteen, eventueel gecombineerd met natuursteen, overbodig geworden. Er ontstond een volstrekt nieuw constructiesysteem: een stalen ‘skelet’ van balken en kolommen. Als uiterlijke omhulling konden de constructeurs gebruik maken van grote glaswanden (→glasarchitectuur). Tot de eerste architecten die deze combinatie van staal en glaswand consequent toepasten, behoorde W.Gropius (Faguswerke, 1911). Het systeem (gecombineerd met beton) zou nog een ruimere toepassing krijgen aan de gevels van zijn Bauhaus te Dessau (1925). Het eerste belangrijke bouwwerk in deze bouwmethode (vermenging van betonen staalbouw) in Nederland was de wereldbekende fabriek voor Van Nelle te Rotterdam, gebouwd door L.C.van der Vlugt (1928).
De stormachtige ontwikkeling van het materiaalonderzoek en de toegepaste mechanica, o.a. voor hoogwaardige staalsoorten, maakte de hoogte van gebouwen praktisch onbeperkt. Esthetisch-architectonisch gezien is de belangstelling voor de uiterlijk zichtbare staalconstructie van de avant-garde in de jaren zeventig sterk verminderd, nadat deze bouwmethode vele tientallen jaren een ware rage was geweest. De overweging of men voor een bouwwerk een staalconstructie ofwel een betonconstructie voor het geheel moet toepassen, is meer een praktisch-economisch vraagstuk geworden. LITT. R.Blijstra, Stad in de architectuur (1969).