m. (-en),
1. snelle, doordringende gewaarwording: er ging een scheut van vreugde door haar heen; m.n. korte hevige pijn die door een lichaamsdeel schijnt te schieten: pijnlijke scheuten in de lenden;
2. (gew.) op gaan, aan de zwier gaan;
3. spruit van een plant, uitspruitsel, loot, stekje;
4. het opschieten: krijgen, snel opgroeien;
5. kleine geschonken hoeveelheid van een vloeistof: een scheut melk.