Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-06-2020

ondeugd

betekenis & definitie

(—en),

v./m. (—en),

een zedelijk slechte hoedanigheid (e): huichelarij is een —; zedelijke slechtheid in het algemeen; guitigheid: de — straalde uit hun brutale zwarte kijkers; n.

v./m., kind of meisje dat ondeugend, schalks is: wacht —, ik zal je krijgen.

(E) ETHIEK. Ondeugd was volgens Sokrates gebrek aan het juiste inzicht. Deze intellectualistische opvatting is ook bij de stoïcijnen te vinden, die de gevaren van de verschillende ondeugden op populair-filosofische wijze in de →diatriben behandelden (vanaf 300 v.C.). De ondeugdencatalogi van het NT (b.v. Rom.1,29 vlg.; Gal.5,19 vlg.; 1 Petr.4,3) zijn uit deze diatriben overgenomen. Genoemd worden o.a. onrechtvaardigheid, hebzucht, nijd, moord, twist, laster, hoogmoed, grootspraak, harteloosheid. →deugd, ETHIEK.

ICONOGRAFIE. De meest voorkomende voorstelling van ondeugden in de beeldende kunst is die van de zeven →hoofdzonden. Deze worden vaak tegenover de →deugden afgebeeld. Naast de zeven hoofdzonden en ten dele verwant daarmee bestaan afbeeldingen van wellust, ongeloof, afgoderij, tweedracht, ongehoorzaamheid, dwaasheid enz. Deze kennen in de loop der tijden verschillende personificaties, zijn niet zelden afspiegelingen van de contemporaine maatschappelijke hiërarchie en zijn voorzien van wisselende attributen. De bekendste is de ijdelheid of →vanitas, een voorstelling die in de 17e-eeuwse Nederlanden uitgroeide tot een apart genre in de stilleven-schilderkunst.