Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

natuur

betekenis & definitie

[Lat. nasci, geboren worden], v.,

1. aangeboren aard, geaardheid: de menselijke natuur; dat is zijn tweede natuur geworden, een vaste trek; tol aan de natuur betalen, sterven;
2. wezen: die zusters zijn volkomen verschillende naturen;
3. wat de mens om zich ziet als niet of nauwelijks gewijzigd door hem (met begroeiing enz.): wandelen in de vrije natuur;
4. de levende werkelijkheid buiten de mens;
5. (in de ruimste zin) de kosmos met al de daarin vermengde elementen (krachten, stoffen), wetmatigheden en variabelen.

In de filosofie verwees het begrip natuur naar de aard of het wezen van een ding als gevolg van zijn ontstaan of geboorte. De term wordt tegenwoordig echter in verschillende betekenissen gebruikt.

1. In de ruimste zin betekent natuur de gehele realiteit, dus het heelal met alle daarin aanwezige stoffen, krachten, wetten en psychische verschijnselen.
2. In engere zin verwijst natuur naar de totaliteit van de stoffelijke verschijnselen en staat het tegenover het rijk van de geest (zo b.v. in de tegenstelling natuurwetenschap-geesteswetenschap).
3. Hiermee verwant is het gebruik datgene natuur te noemen wat niet door mensenhand is gemaakt of gewijzigd; in deze zin staat natuur tegenover cultuur.
4. In religieuze zin verwijst natuur naar datgene wat de gewone regels (natuurwetten) volgt; het vormt hier de tegenstelling tot het transcendente of bovennatuurlijke.
5. Tenslotte kan men ook nog spreken van de natuur van een soort of een individu; men kan dan verwijzen naar wezen, karakter, aard, temperament (zo b.v. in het begrip de menselijke natuur), natuurfilosofie, natuurkunde, natuurwet, natuurwetenschappen.

LITT. R.E.Collingwood, The idea of nature (1946); .A. Holländer, Vom Wesen der Natur (1948); E. Schrödinger, Nature and the Greeks (1954); A.N. Whitehead, The concept of nature (1957); H.de Vos, Beknopte geschiedenis van het begrip natuur 91967); De natuur: filosofische variaties, opgedragen aan prof.A.G.M.van Melsert (in: Ann. Thijmgenootschap, 66, 1, 1978).