[Mal.], m. (-s), een veld dat slechts korte tijd wordt bebouwd en dan lange tijd braak ligt.
(e) Bij de ladangbouw worden na kappen van het bos gedurende 1—3 jaar voedselgewassen, in sommige streken ook eenjarige handelsgewassen als katoen, verbouwd, waarna men het veld verlaat zodat er weer bos op kan groeien. Na 10—20 jaar is daardoor de vruchtbaarheid weer voldoende verbeterd om het veld opnieuw voor landbouw in gebruik te nemen. Het systeem is zeer verbreid in de vochtige tropen, maar is alleen bruikbaar in een dunbevolkt gebied. Wanneer door bevolkingstoename meer grond nodig is voor de teelt van voedsel, moet men de braakperiode verkorten; het gevolg is onvoldoende restauratie van de vruchtbaarheid, zodat er uiteindelijk geen bos meer op kan groeien en men een voor de landbouw waardeloze grasvlakte krijgt.
In vele landen probeert men daarom de ladangbouw te vervangen door permanente landbouw, →brandcultuur.