[→Lat. quantum, hoeveelheid], v. (-en), 1. hoeveelheid (e); 2. (taalkunde) lengte, duur (van klanken en lettergrepen): in de klassieke poëzie wordt het metrum bepaald door de — van de syllaben.
(e) In de logica onderscheidt men de voordelen naar de kwantiteit in algemene of universele (alle S zijn P), bijzondere of particuliere (enige S zijn P) en enkele of singuliere (deze S is P). De singuliere oordelen moesten in de aristotelische-scholastieke logica als universele worden behandeld, wat een gekunstelde indruk maakt en tot ambiguïteit leidt. Pas in de moderne symbolische logica wordt aan de singuliere oordelen een nauwkeurig gedefinieerde vorm gegeven, →-logica.
LITT. J.Dopp, Notions de logique formelle (1965).