Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

korrel

betekenis & definitie

m. (-s, soms -en),

1. graantje, zaadje met vruchtwand bij graangewassen: graan met zware korrels; een — maïs; ook voor het zaad van andere vruchten; (in vaktaal) druif;
2. elk van de kleine, rondachtige, harde lichaampjes waaruit sommige stoffen of massa’s bestaan of waarin een stof verdeeld is: een — zand; een paar korrels suiker; een — hagel; (zegsw.) iets met een korrel(tje) zout opvatten of nemen (Lat. cum grano salis), niet al te letterlijk; (fotografie) ben. voor: a. zilverhalogenidekristalletjes in de gevoelige laag van een plaat of film; b. de verzameling zilverdeeltjes die het ontwikkelde fotografisch negatief vormen (e); c. het korrelig aandoende patroon van een sterk vergrote positieve foto;
3. (fig.) geringe hoeveelheid, kruimel, ziertje: ik heb geen — meer over;
4. (coll.) structuur van een laag of massa, die schijnbaar bestaat uit deeltjes als onder 2., grein: het breukvlak van metaal vertoont een fijnere of grovere —; mate van fijnheid van een raster;
5. vizierkorrel; zegsw.: iemand of iets op de — nemen, erop mikken, meestal fig. met betr. tot uitingen van kritiek of spot.

(e) De korrel, waarmee de verzamelde zilverdeeltjes (beeldzilver) in het gerede negatief wordt aangeduid, kan door hun stapeling boven elkaar een patroonvorm (korrelpatroon) geven bij beschouwing in doorzicht, dat niets meer gemeen heeft met de korrel waarmee het zilverhalogenidekristal bedoeld wordt en de afmetingen daarvan vele malen overtreft in korrelgrootte. Deze korrel, ook wel zilverkorrel genoemd, is zowel afhankelijk van de aard van de korrelemulsie als van de ontvangen belichting en de toegepaste ontwikkeling. Bij papiervergrotingen spreekt men van ‘korreligheid’, grillige zwartingen die corresponderen met ruimten tussen de korrels in het negatief.