Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zaad

betekenis & definitie

o. (zaden),

1. (plantkunde) semen, een orgaan dat zich bij de zaadplanten (afdeling Spermatophyta) ontwikkelt uit een (bevrucht) zaadbeginsel, en waarin zich de embryonale plant (‘kiem’) bevindt (e); uit de zaden van vele planten wordt olie geslagen; (coll.) die planten geven veel —; de sla is in het — geschoten, zo ver gegroeid dat er zaad in zit; het gezaaide: het — is in de grond; het — komt op; op zwart — komen of zitten, zonder geld zitten, zuinig moeten leven; iemand op zwart — zetten, uit zijn betrekking ontslaan;
2. (fig.) kiem, oorsprong: het — van de tweedracht uitstrooien;
3. (dierkunde) →sperma;
4. (fig.) kinderen, nakomelingschap, geslacht.

(e) De buitenwand van het zaad is de zaadhuid (testa) die éénof meerlagig kan zijn; de binnenlaag (tegmen) is meestal vliezig. De zaadhuid ontstaat uit de mantellaag (integument) van het →zaadbeginsel en omsluit het embryo (al ontwikkeld of nog in aanleg) en het eventueel aanwezig kiemwit (albumen), nl. endosperm en/of perisperm. De zaadhuid is meestal glad, maar laat gewoonlijk de aanhechtingsplaats van de navelstreng (funiculus) zien: de navel (hilum), dit is goed te zien bij b.v. de tuinboon. Een behaarde zaadhuid komt voor bij b.v. katoen, een gevleugeld bij b.v. Piptadeniastrum; verder zijn er talloze structuren van het oppervlak b.v. het kiemwratje (caruncula), een rond knobbeltje. Een drielagige zaadhuid heeft meestal een vlezige (gekleurde) buitenlaag (sarcotesta), een harde tussenlaag (sclerotesta), en een dunne binnenlaag (endotesta); een fraai voorbeeld hiervan leveren de Cycadaceae. Uitzonderlijk is het zaad van Bixa, waarvan de ruwe buitenlaag vervloeit tot een rode kleurstof (bixine).

Het endosperm ontwikkelt zich uit de drievoudige kern, die ontstaan is na versmelting van één van de kernen uit de pollenbuis met de twee poolkernen van de →embryozak. Gewoonlijk gaat het nucellusweefsel (de kern van het zaadbeginsel) tijdens deze groei te gronde, maar soms restert een gedeelte (perisperm), b.v. bij de Piperaceae.

Het embryo (of kiem) bestaat uit een primaire wortel en stengel en één of meer zaadlobben (cotylen). Soms zijn één of meer van deze organen slechts in aanleg aanwezig. Zo bestaat de kiem in het (stoffijne) zaad van de Orchidaceae uit enige nauwelijks gedifferentieerde cellen. Soms is het embryo gebed in endosperm (b.v. bij de Annonaceae en de Liliaceae), soms ligt het er buiten (b.v. bij de Gramineae). Het endosperm bevat reservevoedsel voor de kiemplant in de vorm van koolhydraten (granen), vetten (b.v. koolzaad) of eiwitten (b.v. bonen), dikwijls een mengsel van deze stoffen, benevens andere in kleinere hoeveelheden. Indien kiemwit vrijwel ontbreekt, zoals bij vele Leguminosae, dan bevindt het reservevoedsel zich in de zaadlobben (in het algemeen nooit bij eenzaadlobbigen).