m. (s), Oreotragus oreotragus, kleine rots en bergantiloop, verwant met de oribi en de dwergantilopen.
(e) Bij de klipspringer dragen van de meeste ondersoorten alleen de mannetjes korte, rechtop staande, ca. 10 cm lange hoorntjes. De schouderhoogte bedraagt ruim 50 cm; de kleur is grijsbruin. De eigenaardige, zeer harde hoefjes zijn zo gevormd dat het lijkt of het dier op stelten loopt. De klipspringer bewoont heel Zuid en OostAfrika en hier en daar ook CentraalAfrika, waar maar rotsachte heuvels of bergen zijn. Het zijn schuwe dieren en uitstekende springers en klimmers. Hun ruwe haarkleed kan in noodgeval enigzins dienst doen als stootkussen.
Klipspringers komen voor in paren of kleine familiegroepen. Door het grote verspreidingsgebied en het vaak moeilijk toegankelijke terrein komt dit antiloopje nog betrekkelijk algemeen voor.