Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Klein, Felix

betekenis & definitie

Duits wiskundige, *25.4.1849 Düsseldorf, ♱22.6.1925 Göttingen. Klein werd in 1872 hoogleraar te Erlangen; zijn inaugurele rede Vergleichende Betrachtungen über neuere geometrische Forschungen, werd als het →Erlanger program bekend.

Nadien werd hij hoogleraar te München (1875), Leipzig (1880) en Göttingen (1886). Kleins wetenschappelijke betekenis ligt allereerst in de centrale plaats, die hij aan het begrip groep heeft weten te verschaffen, en in de tweede plaats aan de verbreiding en uitwerking van de theorie van Riemann over complex-analytische functies. Zijn groepenbegrip heeft hij doen inwerken op meetkunde, algebra (invariantentheorie) en analyse; aan zijn functietheoretische studies hebben wij zijn theorieën over moduulfuncties en automorfe functies te danken. Op meetkundig gebied valt m.n. zijn jeugdwerk op over de niet-euclidische meetkunde, waarbij deze vorm van meetkunde tot gemeengoed van alle mathematici is geworden. Werk: Ges. mathematische Abhandlungen (3 dln. 1921—23).

< >