Ned. wet van 21.2.1963, in werking getreden op 1.1.1970, die algemene regels geeft met betrekking tot gebruik, vervaardiging, vervoer en deponering als afval van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen. Hij is uitgewerkt in een aantal uitvoeringsbesluiten.
De regeling heeft betrekking op de veiligheid van radiologische werkers en tevens op de veiligheid van omwonenden van kerncentrales, röntgeninrichtingen en radiochemische laboratoria. Alle voorschriften met betrekking tot de radioactiviteit en kernenergie op het terrein van de arbeidsen milieubescherming zijn (of zullen worden) geconcentreerd in de Kernenergiewet. Voor alle activiteiten vallende onder deze wet is een vergunning vereist, af te geven door een in de wet aangewezen minister. Aan de vergunningen kunnen voorwaarden worden verbonden, o.a. dat uit een oogpunt van veiligheid de radiologische werkzaamheden dienen te geschieden onder leiding van een bevoegde deskundige.Beoordeling van het ontwerp van een kerncentrale op grond van de Kernenergiewet geschiedt meestal in samenwerking met buitenlandse deskundigen. De voorbereiding van de vereiste vergunningen geschiedt door de directeur-generaal van de Arbeid. In België is een analoge regeling vervat in de wet van 29.3.1958 betreffende de bescherming van de bevolking tegen de gevaren van ioniserende stralingen. Die wet machtigt de koning tot het treffen van alle maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid, o.a. door de regeling van invoer, gebruik, vervaardiging, verkoop, vervoer, en deponering als afval van radioactieve stoffen.