Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Kepler

betekenis & definitie

Johannes, Duits sterrenkundige, *27.12. 1571 Weil, ♱l5.11.1630 Regensburg. Kepler studeerde theologie, wiskunde en sterrenkunde te Tübingen en werd in 1594 wiskundeleraar te Graz, waar hij tevens belast was met het samenstellen van horoscopen en kalenders.

Kepler schreef, na bestudering van het copernicaanse stelsel, in 1596 Mysterium cosmographicum, waarin de planeetafstanden tot de zon in verband gebracht werden met regelmatige veelvlakken. Dit werk trok de aandacht van Tycho Brahe, die het aanvocht, maar Kepler tot zijn medewerker maakte te Praag (1600). Na Brahe’s dood in 1601 werd Kepler zijn opvolger als keizerlijk wiskundige. Nauwgezette studie van de waarnemingen van Brahe brachten hem tot het inzicht dat de banen van de planeten om de zon, in afwijking van wat tot dan toe gepostuleerd was, geen cirkels zijn. Zo vond hij ook zijn eerste twee wetten (→Kepler, wetten van). Als consequentie poneerde hij het anti-platonische standpunt dat de ‘waarheid der natuur’ alleen door waarnemingen kan worden blootgelegd, d.i. het principe van de moderne natuurwetenschappen.

In 1612 verliet Kepler om politieke redenen Praag en vestigde zich te Linz, waar hij o.a. de Harmonice mundi (1619) schreef, waarin o.m. de derde wet wordt uiteen gezet. In 1626 vertrok Kepler naar Ulm om daar de planeettabellen (Tabulae rudolphinae) te laten drukken, die hij in 1628 keizer Ferdinand II aanbood. In 1630 ging Kepler opnieuw naar Regensburg om daar zijn hoog opgelopen achterstallige honoraria op te vragen bij de keizer; tijdens deze reis werd hij ziek en stierf. Naast de genoemde werken schreef Kepler nog werken over optica, novae en inhoudsbepaling. Gedurende zijn wetenschappelijke loopbaan geraakte hij in vele politieke, financiële en theologische kwesties verwikkeld, waaronder het heksenproces dat zijn moeder werd aangedaan. Werken: Mysterium cosmographicum (1596), De fundamentis astrologiae certioribus (1602), Judicium de trigono igneo (1603), De stella nova in pede serpentarii (1606), Astronomia nova (1609), Dioptrice (1611), Epitome astronomiae copernicanae (1618—22), Harmonice mundi (1619), De cometis (1619), Tabulae rudolphinae (1627), Admonitio ad astronomos (1629).LITT. R.Hooykaas, Het hypothesenbegrip van Kepler (1939); A.Koestier, Kepler (1962); A.Beer en P.Beer, Kepler (1975).

< >