Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

jazz

betekenis & definitie

[Amer.], m., verzamelnaam voor alle vocale maar m.n. instrumentale muziek die rond de eeuwwisseling in Noord-Amerika ontstond uit Afrikaanse tradities en zich ontwikkelde tot een Noordamerikaanse kunstmuziek.

(e) Alle jazzachtige muziek, zoals soul, rock ‘n’ roll en popmuziek, blijft hier buiten beschouwing. Jazz is een spontane, zeer directe expressie. Improvisatie is een van de belangrijkste kenmerken. Ook bij het gebruik van partituren hebben de musici interpretatievrijheden die in andere westerse muziek niet voorkomen. De jazzmusicus streeft naar een direct herkenbare identiteit door middel van individuele toonvorming, ritmiek, melodievoering enz. De verspreiding en ontwikkeling van de jazz verloopt volgens het proces van de overlevering: door het contact van jonge musici met oudere, hetzij direct of via de grammofoonplaat of de radio.

Eerst worden de meest gewaardeerde elementen overgenomen en daarmee tracht men een eigen identiteit op te bouwen. De originaliteit staat het hoogst aangeschreven.

GESCHIEDENIS. Tussen 1890-1920 ontwikkelde zich bij de zwarte bevolking van de VS een eigen instrumentale muziek. Die kwam indirect uit Afrika, direct uit muziek waarin oorspronkelijke elementen waren overgebleven: de profane en religieuze vocale muziek, zoals blues, ragtime, spirituals en gospelsongs. Ook marsen, polka’s, operettemelodieën en populaire wijsjes werden verjazzt. Het koper, riet en slagwerk van het harmonieorkest werden gecombineerd met de banjo, gitaar en contrabas van het minstrelorkest. Na 1920 zijn hieraan enkele solo-instrumenten toegevoegd, zoals de vibrafoon, viool en basklarinet en na de jaren vijftig de fluit, als tweede instrument voor saxofonisten.

De eerste musici waren autodidact. De ragtime, overgang tussen de slavenliederen en de latere jazz, werd beschouwd als muziek van de zelfkant. Later werd de term gebruikt voor sterk gesyncopeerde pianomuziek. De eerste bekende groep was die van een blanke, Jack (Papa) Laine (1892), schepper van de dixielandstijl. In 1893 werd de eerste echte jazzband opgericht, de Charles (Buddy) Bolden’s Ragtime Band. New Orleans was tot ca.1920 het eerste centrum van de jazz.

In plaats van de ragtime trad hier de blues sterk op de voorgrond, met als belangrijkste componist W.C.Handy. Omdat het uitgaanscentrum van New Orleans werd gesloten, trokken vele musici naar Chicago en Detroit, waar zij in speakeasies (clandestiene kroegen) speelden. Later werden Kansas City en New York belangrijke centra. In de jaren twintig maakten blanke jazzmusici, onder wie cornettist Leon (Bix) Beiderbecke en banjospeler Eddie Condon, in New York furore. De Creole Jazz Band van Joseph (King) Oliver was het eerste belangrijke orkest dat in 1923 een serie grammofoonplaten maakte. In deze band speelden o.a. klarinettist Johnny Dodds en als tweede trompettist Louis Armstrong.

Een verdere ontwikkeling werd gevormd door o.a. Jelly Roll Mortons Red Hot Peppers (1926-28) en de New Orleans Wanderers-Bootblacks (1926). Naast het kleine orkest stond de big band, die vooral in de jaren dertig domineerde. Een van de bekendste was die van Duke Ellington. Men maakte toen veelal gebruik van het geschreven arrangement, gemaakt door de orkestleider of een vaste arrangeur. Met de komst van de Count Basie Band uit Kansas City naar New York begon de swing era (1935—45), waarin vooral klarinettist Benny Goodman uit Chicago op de voorgrond trad.

Zowel in de kleine als in de grote orkesten werd op eenvoudige thema’s geïmproviseerd. Met Coleman Hawkins behoorde Armstrong tot de vroegste improviserende solisten. Trompettist Dizzy Gillespie en altsaxofonist Charlie Parker inspireerden ca. 1945 de ➝be-bop. Dit is een vorm van jazz die wat harmonie, melodie en ritmiek aangaat, veel gecompliceerder is dan die uit de swing era. Pianist Thelonious Monk en trompettist Miles Davis speelden in de jaren vijftig en zestig een dynamische moderne jazz, die deels een reactie was op de direct na de be-bop gevolgde ➝cool jazz. Uit Davis’ kwintet kwam tenorsaxofonist John Coltrane naar voren, die tot zijn dood in 1967 de grote inspirator was van de ➝free-jazz.

Pianist Cecil Taylor en altsaxofonist Ornette Coleman waren vooraanstaande figuren in dit genre. Deze vorm van jazz heeft zich ritmisch veelal vrijgemaakt van een continu hoorbaar metrum en van harmonieën. Rond 1970 gaven Sun Ra en m.n. het Art Ensemble of Chicago nieuwe impulsen o.a. door het opnemen van traditionele technieken en klanken uit de oude Amerikaanse negermuziek. Deze musici behoren tot de Association for the Advancement of Creative Musicians. Albert Ayler is hier een van de vernieuwers. Vele jongere musici moeten echter commercieel studiowerk doen om zich financieel staande te houden.

Sommigen bespelen elektronisch versterkte instrumenten waarvan het geluid kan worden vervormd, zodat althans in de klank een aansluiting is met de popmuziek, die het meest winstgevend is. Er zijn in de Amerikaanse jazzwereld allerlei ontwikkelingen gaande, maar daarvan dringt nauwelijks iets door via de grammofoonplaat of via de tijdschriften.

Een aparte liedkunst in de jazz wordt gevormd door de ➝blues, met als vertolkers o.a. Huddie Ledbetter, Blind Lemon Jefferson, Gertrude (Ma) Rainey, Bessie Smith en Billie Holiday. De piano heeft altijd een grote plaats ingenomen. Pianisten die een groot aandeel in de ontwikkeling van de jazz hadden waren o.a. J.P.Johnson, Fats Waller, Earl Hines, Art Tatum en Duke Ellington. Een typische solomuziek voor piano was de boogie woogie, die vooral in de jaren twintig en dertig bekend was.

Dit is een instrumentale bluesvariatie, waarbij de linkerhand steeds herhaalde figuren speelt; Meade Lux Lewis en Jimmy Yancey waren de bekendste vertolkers. Jazz in Europa. In 1919 trad in Engeland de Original Dixieland Jass Band op. Sindsdien vond de jazz in Europa ingang, vooral toen de eerste Amerikaanse grammofoonplaten een breder publiek bereikten. Men beoordeelde een Europees jazzmusicus naar de exactheid waarmee hij zijn Amerikaans idool naspeelde. In de jaren dertig was de enige uitzondering de gitarist Django Reinhardt, wiens grammofoonplaten ook in de VS succes hadden. Pas na 1960 waren er m.n. in Nederland, Duitsland en Engeland musici die expressie op basis van Europese cultuur samen met jazztradities voorstonden.

Hiertoe behoren de Ned. musici Han Bennink, Willem Breuker, Loek Dikker, Theo Loevendie en Misha Mengelberg. De belangrijkste Belg. componisten zijn Jack Sels, Etienne Verschueren, Sadi, Michel Herr, en vooral de in Zwitserland verblijvende Belg Francy Boland.

Techniek. In de jaren 1910-20 legde de ritmesectie van een jazzband (piano, banjo of gitaar, contrabas of tuba, en drums) een simpele metrische, ritmische en harmonische basis voor de blazers: trompet of cornet die de leidende stem voerde, trombone, klarinet en/of saxofoon. Na het thema bleef de ritmesectie het schema van de chorus herhalen, waarbij 12, 16 of 32 maten gebruikelijk waren. Alleen bij die 12, de blues, lag de opeenvolging van de akkoorden vrijwel vast, de andere hadden een schema dat paste bij de melodie van het thema. Over het steeds herhaalde schema improviseerden een of meer instrumenten tot men eindigde met het thema. Armstrong en Hawkins waren m.n. melodische improvisatoren, Lester Young en Parker gingen van de akkoorden uit.

Bij hen werden de maten lang herhaalde, eenvoudige drieen vierklanken, uitgebreid met zesde, negende en dertiende trappen. Vooral de dichtheid van de akkoorden binnen het schema werd opgevoerd. In de jaren vijftig wisselden extreem uitgebreide akkoorden soms bijna per tel. Op dezelfde wijze ontwikkelde de melodie zich.

Na 1940 en de komst van de be-bop werd steeds sterker de nadruk op een complexe ritmiek gelegd; zowel in de ritmesectie zelf als in het ritme van de melodieën. De harmonische complexiteit bleek tenslotte een belemmering. Een overgangsfase (ca. 1955) was het vervangen van akkoorden door een reeks of tooncentra. Daarop volgde het totaal vrij improviseren, waarbij ook het ritme geheel vrij was. Daardoor verdween een gemarkeerd metrum. Overigens worden alle systemen die sinds het begin van de jazz zijn gebruikt nog steeds toegepast.

Jazz op de plaat. Omdat jazz een geheel of gedeeltelijk geïmproviseerde muziek is, is vanaf het begin de grammofoonplaat zeer belangrijk geweest. Die is nl. het enige middel om een vertolking exact vast te leggen. Veel opnamen, zelfs uit 1897, zijn opnieuw op langspeelplaat uitgebracht. LITT. N.Hentoff en N.Shapiro, Hear me talkin’ to ya (1955); M.W.Stearns, The story of jazz (1958; Ned. vert. 1961); L.G.Feather, Encyclopedia of jazz (1967); G.Schuller, Early jazz (1968); E.Jost, Free jazz (1974); R.Koopmans, Jazz (1977); M. Schouten, Over Jazz-Billie en de president (1977).

< >