Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hygiëne

betekenis & definitie

v./m.,

1. de wetenschappen die de bevordering en het behoud van de gezondheid tot onderwerp van studie hebben (e);
2. de middelen tot sanering van het milieu en tot aanpassing van de mens aan het milieu (e).

(e) Gezond zijn houdt o.a. in een evenwicht tussen biologische capaciteiten en eisen gesteld door leef-, werk-, en woonfactoren, dus tussen belastbaarheid en belasting, zowel ten aanzien van activiteit als van omstandigheden waarin deze plaatsvindt (→arbeidsbelasting). Dit geldt voor het gehele leefpatroon, dus met betrekking tot loonarbeid, vrijetijdsbesteding, wonen, slapen, eten, enz. Enerzijds bestaan er levensnoodzakelijke, systeem-gebonden prikkels (stimuli) vanuit dit leefpatroon die deze belastbaarheid op peil houden ten aanzien van activiteit, verlichting, klimaat, geluid, voeding, sociale contacten, anderzijds zijn er stimuli, die het evenwicht weliswaar niet behoeven te bemoeilijken, maar toch voor handhaving ervan niet noodzakelijk zijn (systeem-vreemde stimuli: verontreiniging van lucht, bodem, water; radioactiviteit; mechanische trilling). Wil men een uit gezondheidsoogpunt verantwoorde vormgeving van de samenleving bewerkstelligen, dan moet men enerzijds de systeem-gebonden stimuli optimaliseren door te zorgen voor een niet te hoog of te laag aanbod (→ergonomie), maar anderzijds de systeem-vreemde stimuli minimaliseren. Dit laatste nu kan het gebied van de eigenlijke hygiëne genoemd worden, dus een vorm van preventief-geneeskundig handelen, gericht op het minimaliseren van potentieel de gezondheid (evenwicht) schadende factoren. Dit kan enerzijds betrekking hebben op verandering van het milieu, vaak door gezondheidstechnische voorzieningen: riolering, bouw van sanitaire installaties, drinkwatervoorziening, kunstmatige ventilatie, toevoegen van ontsmettende chemicaliën aan zwemwater, enz., verder door organisatorische, wettelijke maatregelen: hinderwet, wet op waterverontreiniging, kampeerwet enz.

Anderzijds kan men via →gezondheidsvoorlichting en -opvoeding het persoonlijk gedrag pogen te beïnvloeden: manier van werken, ‘na het gebruik van toilet, handen wassen tot en met’, wisselen van kleding, frequent baden, enz. Ook is het mogelijk de belastbaarheid ten aanzien van biologisch werkzame prikkels te verhogen, m.n. via immunisering.

Men kan de hygiëne naar verschillende kenmerken onderscheiden: naar er bij betrokken personen, b.v. persoonlijke hygiëne (individu); jeugdof kinder-hygiëne (zuigelingenen kleuterzorg, schoolgeneeskunde); naar de situatie of activiteit waarop de hygiëne aangrijpt, b.v. milieu-, geneesmiddelen-, voedings-, bedrijfs-, arbeids-, recreatie-, sporthygiëne; naar de specifieke lokalisatie van hygiënisch handelen, b.v. spoorweg-, kamp-, ziekenhuis-, luchtvaarthygiëne.

Het hygiënisch handelen beperkt zich niet meer tot de klassieke bestrijding en preventie van infecties, maar stelt zich evenzeer en in toenemende mate ten doel andere potentieel schadelijke (b.v. chemische, psychische, sociale) factoren te bestrijden.

LITT. R.L.Zielhuis, Hygiëne op drie niveaus (1965); P.Muntendam, Plaatsbepaling van de sociale geneeskunde (1966); R.J. van Zonneveld, Sociale geneeskunde (1968).

Reeds in het oude Egypte bestonden velerlei hygiënische voorschriften. Ook de bijbel bevat vele hygiënische regels (o.a. in de mozaïsche wetgeving). De Grieken besteedden veel aandacht aan lichamelijke ontwikkeling (gymnastiek) en reinheid (badhuizen), de Romeinen aan stadssanering (aquaducten). In de middeleeuwen ging hier veel van teloor: grote epidemieën (pokken, cholera, pest, enz.) konden nauwelijks bestreden worden. Geleidelijk ontdekte men (weer), dat bepaalde milieufactoren door hygiënische maatregelen in de hand konden worden gehouden en aldus epidemieën van besmettelijke ziekten veel beter beteugeld. De Duitser Pettenkofer, die de gezondheidsleer eind 19e eeuw tot een aan de universiteiten gedoceerd vak maakte, wordt wel als de grondlegger van deze wetenschap beschouwd.