m. (hoeven),
1. het hoornachtige omhulsel (hoornschoen) aan het einde van de voet dat voorkomt bij de orde van dieren, waartoe o.a. paard, ezel en zebra behoren: gespleten en ongespleten hoeven; een platte, een weke —; m.n. de hoornschoen van het paard: het paard sloeg met de hoeven op de grond; (metonymisch) hoefslag: een ver verwijderd geluid van hoeven;
2. hoefijzer; hoefmagneet;
3. ben. van het hoefblad.