(hoefde, heeft gehoefd),
I. overg.,
1. (vero.) nodig hebben;
2. moeten, behoren te doen, behoeven: dat had je niet — te doen; ook als aansporing: je hoeft niet zo’n keel op te zetten; dat hoef je niet verder te vertellen;
II. onoverg., nodig zijn (voor iemand): blijf maar, het hoeft niet meer; voor mij hoeft het niet meer, het kan me gestolen worden, ik heb er geen behoefte meer aan.