bn. en bw. (-er, meest -),
1. heerlijk, prachtig, luisterrijk: een grootse staat voeren, weelderig leven;
2. door grootheid of weidsheid indrukwekkend: een grootse waterval; een grootse plechtigheid; een grootse gedachte; een grootse onderneming;
3. trots, fier: hij is — op zijn zoon; hij is te — om iemands hulp te vragen, heeft te veel eergevoel; (in ongunstige zin) hooghartig;
4. bw., op grootse wijze: een — aangelegd park.