o., concentratie van eigendom van de grond in handen van een kleine groep personen; (metonymisch) degenen die de grond bezitten.
(e) Vanaf de oudheid tot in de 20e eeuw heeft grootgrondbezit in vele delen van de wereld een stempel op het sociale en economische leven gedrukt. Controle over de grond betekende politieke en economische macht en was bepalend voor de sociale status van de grondbezittende elite.
Na 1850 vonden op grote schaal landhervormingen plaats. Grond werd onder kleine boeren of landarbeiders verdeeld of bestemd voor collectieve vormen van landbouw (zoals in diverse Oosteuropese landen). In Latijns-Amerika, waar grootgrondbezit in vele gebieden van oudsher regel was, zijn allerlei landhervormingen van recente datum. Grootgrondbezit kan in diverse vormen voorkomen. De eigenaar kan de grond zelf exploiteren, of de grond in pacht aan boeren uitgeven.
LITT. T.Lynn Smith en P.E.Zopf, Principles of inductive rural sociology (1970).