Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Grimm, Jacob Ludwig Karl

betekenis & definitie

Duits taalgeleerde, *4. 1.1785 Hanau, ♱20.9.1863 Berlijn; broer van Wilhem Grimm. Grimm was de grondlegger van de germanistiek.

In 1830 werd hij hoogleraar te Göttingen. Van bijzondere betekenis voor de ontwikkeling van de germanistiek en de historische taalkunde waren zijn Deutsche Grammatik (1819-37) en zijn tweede hoofdwerk Die Geschichte der deutschen Sprache (1848). Vanaf 1852 werkte hij met zijn broer aan de samenstelling van het Deutsches Wörterbuch, dat na hun dood werd voortgezet. Grimm werd evenals zijn broer beheerst door de wens een zo nauwkeurig mogelijk beeld te ontwerpen van de geschiedenis van de sterk door hen geïdealiseerde Germaanse cultuur. Zij hielden zich daarom ook bezig met folklore. Hun Kinderund Hausmarchen (1812-15) en hun Deutsche Sagen (1816-18) verwierven een enorme populariteit en werden in vele talen vertaald.litt. K.Schulte Kemminghausen en L.Denecke, Die Brüder Grimm in Bildern ihrer Zeit (1963); W. Schoof, Die Brüder Grimm (1969); L.Denecke, J. Grimm und sein Brüder Wilhelm (1972).

< >