bn.,
1. uit glas vervaardigd: een bak; een oog, kunstoog; (zegsw.) in een huisje wonen, aan het oordeel van iedereen blootstaan; hij is op het bruggetje geweest, hij heeft zich aan iets hachelijks gewaagd, is in doodsgevaar geweest; (scherts.) iemand in een — kastje, doosje zetten, van zwakke, ziekelijke of tere mensen gezegd die men tegen alle ongemakken wil behoeden; hij heeft benen, hij is al te voorzichtig, durft niets aan;
2. een — deur, waarvan het paneel van glas is (ook aaneengeschreven);
3. glazig: — ogen.