bn.,
1. (van lichaamsdelen) vol, gevleesd, niet mager: een gevulde boezem; een gelaat; (van bloemen) dubbel en -, met veel bloemblaadjes;
2. van binnen volgemaakt met een bepaalde substantie; gevulde roomsoezen, waarin al room is gedaan; gevulde koek, boterkoek met een soort amandelspijs gevuld; gevulde chocolade, een omhulsel van chocolade met fondant opgevuld.