bn. (-er, -st),
1. geur verspreidende, aangenaam ruikend: geurige frambozen; een geurige sigaar;
2. (dicht.) het geurige Oosten; een geurige nacht, waar, waarin de lucht met geuren is vervuld;
3. (oneig., gemeenz.) waaraan een luchtje is, fraai: een — heer.