bn. en bw.,
I. bn.,
1. met weinig of met het toebedeelde tevreden, weinig eisend;
2. voldoende, toereikend: een bewijs; zichzelf —, tevreden met zichzelf, (ook) overtuigd van eigen voortreffelijkheid; n. bw. (van graad), in voldoende mate: de zaak is hiermee toegelicht.