Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

geestelijke-gezondheidszorg

betekenis & definitie

(GGZ), alle activiteiten die erop gericht zijn de ➝geestelijke gezondheid van groepen en individuen te behartigen en, zo nodig, te herstellen.

De geestelijke gezondheidszorg staat in de meeste landen nog voornamelijk in het teken van de verzorging en behandeling van geestelijk gestoorde individuen. Na 1950 maakte deze zorg een revolutionaire ontwikkeling door met de opkomst van de zgn. ➝psychofarmaca. Niet alleen verminderde hierdoor de noodzaak van opname en verpleging in psychiatrische inrichtingen, maar ook kreeg de behandeling binnen deze instituten een veel humaner karakter; zo is o.a. de noodzaak van isolatie en toepassing van fysieke dwangmaatregelen eerder uitzondering dan regel geworden. Naast de mogelijkheid tot opname in psychiatrische ziekenhuizen (zgn. intramurale behandeling) ontstonden talrijke andere voorzieningen voor de behandeling van mensen met psychische stoornissen en problemen, de zgn. extra-murale zorg, ook wel aangeduid als ambulante GGZ (ambulant = wandelend, rondlopend; de patiënt begeeft zich naar het instituut waar de behandeling plaatsheeft en woont of leeft daar niet). Een andere ontwikkeling ziet men in de toename van nietmedisch geschoolde hulpverleners binnen de ggz: psychologen, agogen, maatschappelijk werkers, arbeidsen bewegingstherapeuten hebben een rol gekregen bij de behandeling van patiënten en met hun komst hebben nieuwe vormen van ➝psychotherapie een grote plaats gekregen. Naast het zgn. medisch model in de GGz (volgens welk psychische stoornissen beschouwd worden als een speciaal soort ‘ziekten’, analoog met lichamelijke aandoeningen) kwam het sociale model in zwang, waarbij afwijkend gedrag van individuen bekeken wordt in samenhang met het functioneren van de sociale systemen waarin zij leven.

Volgens de laatstgenoemde visie dient de behandeling niet uitsluitend individueel te zijn, maar zich te richten op het systeem waarbinnen het individu geproblematiseerd is geraakt (➝echtpaartherapie; ➝gezinstherapie). Een logische consequentie uit het sociale model is dat men ook het systeem van de samenleving waarvan psychiatrische patiënten deel uitmaken, gaat bekijken op zijn ziekmakende invloeden. Sociologische onderzoekingen hebben in dit verband de aanzet gegeven tot een politisering van de ggz. Hollingshead en Redlich toonden ca. 1960 als eersten overtuigend aan dat er in de VS verband bestond tussen de maatschappelijke positie van patiënten en hun psychiatrische ‘ziekten’ en de daarop toegepaste behandelingen. Radicaler nog werd het verband tussen maatschappij en afwijkend gedrag aan de orde gesteld door de zgn. etiketteertheorie, die stelt dat de GGZ juist door haar bemoeienis met het gestoorde individu deze in zijn deviante rol (afwijkend gedrag) bevestigt. Dergelijke ideeën hebben mede de aanzet gegeven voor het ontstaan van een extreme oppositiebeweging binnen de psychiatrie zelf, de zgn. anti-psychiatrie, die zich wil richten op het tot stand brengen van maatschappelijke hervormingen in plaats van op aanpassing van individuen aan de bestaande maatschappij . Langs een andere weg keert hier verschuiving van een curatief gerichte GGZ naar een meer preventieve GGZ terug. In beide gevallen gaat het er immers om zodanige maatschappelijke structuren te ontwikkelen (op het gebied van onderwijs, justitie, leger, arbeidsverhoudingen, woningbouw, recreatie enz.), dat niet alleen psychische stoornissen voorkomen worden, maar dat ook een optimale ontplooiing van individuen en groepen bevorderd wordt.

Nederland. Veel van de beschreven ontwikkelingen hebben de GGZ in een stroomversnelling gebracht, waarbij vooral de toenemende integratie met andere sectoren van welzijnswerk (trainingsen vormingswerk, buurtopbouwwerk, maatschappelijke dienstverlening) opvallend is. In het beleid van de overheid nemen de principes van regionalisatie en echelonnering van de GGZ een centrale plaats in (vgl. Struktuurnota Gezondheidszorg 1974). Onder regionalisatie wordt verstaan: het streven om per regio (in de toekomst waarschijnlijk volgens de geplande gewestelijke indeling van Nederland) een samenhangend stelsel van gezondheidsvoorzieningen te creëren. Wat GGZ betreft wordt hierbij gedacht aan psychiatrische inrichtingen, psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ), inrichtingen voor zwakzinnigen, verpleegtehuizen voor geestelijk gestoorde bejaarden en zgn.

RIAGG’S (Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg). Binnen deze laatste instituten zouden de extramurale hulpverleningsinstellingen nauw met elkaar moeten samenwerken. Men denkt hierbij m.n. aan ➝Instituten voor Multidisciplinaire Psychotherapie (imp), ➝Medisch Opvoedkundig Bureau (mob), ➝Bureau voor Levensen Gezinsvragen (LGV-bureau), Consultatiebureau voor alcoholisme en druggebruik, ➝Sociaal Psychiatrische Diensten (SPD) en Centra voor ➝crisisinterventie.

Onder ‘echelonnering’ (indeling in trappen) verstaat men een indeling van voorzieningen met toenemende specialisatie, waarbij eerste-echelonsdiensten (men spreekt ook van ‘eerste lijn-gezondheidszorg’) het minst gespecialiseerd en het gemakkelijkst bereikbaar zijn, zowel geografisch als psychologisch (‘lage drempel’). Belangrijke eersteechelonsfunctionarissen zijn de huisartsen: men schat dat een groot aantal van de patiënten die met medische klachten op hun spreekuur verschijnen, problemen van emotionele of psycho-sociale aard heeft. Middels verbetering van de huisartsenopleiding en door het stimuleren van groepspraktijken en samenwerking binnen gezondheidscentra probeert men de huisartsen enerzijds meer vaardigheid bij te brengen in het omgaan met zulke problematiek, anderzijds meer vertrouwd te maken met de mogelijkheden van gerichte verwijzing naar bestaande tweede-echelonsvoorzieningen op het gebied van de GGZ. Naast de huisartsen kan men als eerste-echelonsfiguren noemen: sociale raadslieden, buurtwerkers, politieagenten, pastores, werkers van het Leger des Heils en zgn. ‘sleutelfiguren’ (personen die beroepshalve met veel mensen contact hebben en door hun optreden vertrouwen genieten, zoals caféhouders, winkeliers, onderwijzend personeel etc.). Het is opmerkelijk dat men in het eerste echelon geen functionarissen vindt die beroepsmatig in de GGZ gespecialiseerd zijn. Sporadisch is de laatste tijd wel geprobeerd in deze leemte te voorzien door niet-beroepsmatige vrijwilligers (liefst zgn. sleutelfiguren) trainingen te geven in het opvangen van psychische problematiek.

Hier en daar wordt geëxperimenteerd met een psycholoog in de huisartsenpraktijk. Ook de diverse instellingen voor ➝alternatieve hulpverlening proberen met name voor jongeren onmiddellijke hulp te bieden bij psycho-sociale problemen. Het tweede echelon kenmerkt zich door specialisatie van dienstverlening en gespecialiseerde opleiding voor functionarissen. Gewoonlijk komt men hier pas terecht na verwijzing vanuit het eerste echelon. Wat deze tweede-echelonsvoorziening betreft denkt de overheid aan de genoemde concentratie in regio’s. Op dit niveau ziet men ook een toenemende specialisering van instellingen o.a. naar categorieën van patiënten/cliënten waar men zich op richt (categorale voorzieningen).

Voorbeelden hiervan zijn de jeugdpsychiatrische klinieken en afdelingen, neurose-centra, klinieken voor verslaafden enz. Ook kwamen allerlei behandelingsvormen tot ontwikkeling die het midden houden en vaak een schakel vormen tussen de psychiatrische dag-en-nacht-opname en de ambulante zorg. Men spreekt soms van semimurale instellingen, zoals therapeutische dagcentra, sluisinternaten, gezinsvervangende tehuizen, pensiontehuizen enz.

Van een centraal beleid ten aanzien van de preventie van psychische problematiek of ten aanzien van activiteiten waarbij het bevorderen van positieve GGZ op de voorgrond staat, is nog slechts zeer sporadisch sprake. Wel valt een toename van particuliere initiatieven in deze richting te signaleren, terwijl het Nationaal Centrum voor Geestelijke Volksgezondheid een dergelijke ontwikkeling van de GGZ propageert. Het vormingswerk ten bate van volwassenen en jongeren, activiteiten van wijkcentra, trainingswerk met encountergroepen en sensivity-trainingen, de activiteiten van de NVSH, het Nisso, vrouwenemancipatiebewegingen en andere organisaties die zich inzetten voor sociale actie ten gunste van psycho-sociaal kwetsbare groepen (werklozen, ongehuwde moeders, gastarbeiders, ex-delinquenten, ex-psychiatrische patiënten), kunnen in dit bredere verband tot de GGZ worden gerekend.

België. De humanistische stromingen van einde 18e eeuw, begin 19e eeuw drongen hier door op het gebied van de zorg voor krankzinnigen, zwakzinnigen en geestesgestoorden. Kort na de Belgische Omwenteling (1830) werd een onderzoekscommissie belast met de studie van de maatregelen die het lot van de krankzinnigen konden verbeteren. Als resultaat van de werkzaamheden van de commissie kwam de Krankzinnigenwet van 1850-73 tot stand, die drie soorten gestichten noemde: de gesloten inrichtingen, de kolonies voor geesteszieken, de gestichten voor voorlopig verblijf (tevens doorgangshuizen). Het toepassingsgebied van de wet werd later uitgebreid tot behoeftige, abnormale kinderen die voor bijzondere opvoeding en verzorging in gestichten dienden te worden opgenomen. De Krankzinnigenwet voorzag eveneens in de erkenning van de eeuwenoude gezinsverpleging te Geel en bepaalde dat opname in de drie genoemde types van inrichtingen gebeurde door collocatie op speciale machtiging, waartoe uitsluitend de bestuurlijke macht bevoegd is. Naast krankzinnigen worden eveneens geesteszieken vrijwillig ter verpleging in deze psychiatrische instellingen en in algemene ziekenhuizen opgenomen, zonder speciale bestuurlijke machtiging.

De vrijwillige opnamediensten werden door de ministeriële omzendbrief van 1946 als open diensten erkend. De Ziekenhuiswet van 1963 bevestigt de progressieve versoepeling in de krankzinnigenverpleging, door erkenning binnen deze wet van de P-, Oen Q-diensten: P-diensten zijn verplegingsinstellingen of -eenheden, bestemd voor neuro-psychiatrische diensten in acute fase; Odiensten zijn psychiatrische diensten voor gestabiliseerde geesteszieken met behandeling; Q-diensten verzekeren de nachtverpleging van neuropsychiatrische zieken, die overdag een beroepsactiviteit hebben. Naderhand zijn daaraan toegevoegd de diensten K (neuropsychiatrische diensten voor kinderen), A (neuropsychiatrische diensten voor observatie en behandeling) en T (neuropsychiatrische diensten voor behandeling). Het globaal aantal bedden in de psychiatrische ziekenhuizen is gestabiliseerd op ca. 26 500.

Werden voorheen in de psychiatrische instellingen geesteszwakken en geesteszieken zonder onderscheid verpleegd, nu begint zich duidelijk een kentering voor te doen: steeds meer zwakbegaafden worden door de wetgeving op het buitengewoon lager onderwijs opgevangen, zijn tewerkgesteld in het toenemend aantal beschuttende werkplaatsen of verblijven in aangepaste medico-pedagogische instituten en internaten. De institutionele zorg wordt aangevuld door de activiteiten van de dispensaria voor geesteshygiëne, nl. de voogdij over de uit verzorgingsinstellingen ontslagen zieken, het psychologisch onderzoek vóór de opname in medico-pedagogische instituten en de voogdij over de op proef vrijgelaten geïnterneerden. Deze vooren nazorgwerkzaamheden werden op het medico-pedagogisch terrein uitgebreid door de oprichting van zgn. childguidance-centra en later door raadplegingen voor alcoholisten en toxicomanen (aan drugs verslaafden).

Naast deze curatieve zorg onderscheidt België zich door zijn vooruitstrevende preventieve en sociale geestelijke-gezondheidszorg, m.n. door de Wet van 1.4.1960 betreffende de diensten voor studie-en beroepsoriëntering en door de psycho-medisch-sociale centra en de Wet van 8.4.1965 op de Jeugdbescherming. Dezelfde strekking hebben de voorstellen tot wetswijziging, in 1969 ingediend, nl. met betrekking tot de bescherming van de persoon van de geesteszieke, de invoering van de staat van verlengde minderjarigheid en de bescherming van de goederen van geestelijk gehandicapten. LITT. E.Gerdes, Meerenberg en de krankzinnigen (1876; herdr. 1971); M.Jahoda, Current concepts of positive mental health (1958); A.Hollingshead en R.Redlich, Social class and mental illness (1958); M.Foucalt, Histoire de la folie (1961); J.Hunter en I.Macalpine, 300 years of psychiatry 1535-1860 (1963); A.Querido, Godshuizen en gasthuizen (1967); D.Jacobs, Het psychiatrisch centrum (1967); T.Lutters en W.Smits, Het psychiatrisch ziekenhuis (1968); H.Beek, Waanzin in de middeleeuwen (1969); T.Scheff, De psychisch gestoorde en zijn milieu (1969); J.Schut, Van dolhuys tot psychiatrisch centrum (1970); J.Foudraine, Wie is van hout? (1971); M.Oosterlee, Psychiatrische dagbehandeling (1972); J.Weyel, De mensen hebben geen leven (1973); M.Bremer-Schulte, Medehelpers in de geestelijke-gezondheidszorg. Een onderzoek naar het funktioneren van non-professionals in ontmoetingsgroepen (diss. 1973); C.Trimbos, Anti-psychiatrie. Een overzicht (1975).