(flikkerde, heeft en is geflikkerd), 1. op beweeglijke wijze, onrustig of telkens onderbroken licht afgeven, vlammen of glanzen: een flikkerende vlam; de zon flikkert op het water; oneig. van de ogen en de blik; fig. in toepassing op geestelijk gebied: flikkerende hoop, geest; weerlichten;
2. (plat) snel of met kracht vallen; smijten (m.n. met een pers. als voorw.).