bn. en bw. (-er, -st),
1. moed, geestkracht of doorzettingsvermogen tonend of daarvan getuigend, flink: een ferme kerel;
2. van handelingen (met het oog op de ontwikkelde kracht), van zaken (met het oog op het voorkomen), stevig, krachtig, fiks, flink: een — pak slaag;
3. als versterkend bw., geducht: je bent — verkouden.