Rhijnvis, Ned. letterkundige, *(ged. 7.2.)1753 Zwolle, †8.2.1824 landgoed Boschwijk (bij Zwolle). Feith studeerde rechten te Leiden.
Als patriot was hij in 1787 korte tijd een van de burgemeesters van Zwolle; 1787 markeert ook een grens in zijn litteraire ontwikkeling. Vóór dat jaar schreef hij sentimentele romans die alle vooral Duitse invloeden verraden. In 1778 vertaalde hij een Duits litterair-theoretisch werk van Riedel, dat grotendeels op Engelse voorgangers terugging. Na 1787 werd zijn werk beschouwelijker; uit deze tijd dateren vooral zijn ‘leerdichten’, die een brug tussen de 18een 19e-eeuwse romantiek slaan. Als dramaschrijver steekt hij niet boven zijn tijdgenoten uit. Zijn Brieven aan Sophie over den geest der kantiaanse wijsbegeerte werden door de letterkundige en filosoof J.
Kinker scherp aangevallen. Vele van zijn godsdienstige liederen zijn in de prot. gezangenbundel opgenomen, o.m. het bekende Uren, maanden, dagen, jaren. Werken: romans: Julia (1783), Ferdinand en Constantia (1785); poëzie: Het graf (1792), De ouderdom (1803); toneel: Thirsa (1784), De patriotten (1785), Ines de Castro (1793). Uitgaven: Oden en gedichten (5 dln. 1796-1814), Dichten prozaïsche werken (19 dln. 1824-26), Brieven over verschillende onderwerpen (6 dln. 1784).LITT. H.G. ten Bruggencate, Mr. R. Feith (1911); P.J.A.M. Buynsters, Tussen twee werelden (1963).