Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

essay

betekenis & definitie

[Eng. Fr. essai Lat. assagium, proef, vertoog], o. (-s), in de litteratuur een opstel van beperkte omvang, waarin de schrijver op een persoonlijke, maar gemotiveerde wijze in letterkundige vorm zijn oordeel geeft over een onderwerp van litteraire, esthetische, sociale of filosofische aard.

Niet het onderwerp van het essay, maar de manier waarop het wordt geschreven, in het bijzonder de stilistische kwaliteiten bepalen de grens tussen het genre van het essay en dat van de wetenschappelijke studie. Die grens is overigens vaak even moeilijk te trekken als die tussen het essay en de litteraire kritiek. De Essais (1580) van Montaigne hebben hun naam gegeven aan dit genre, hoewel deze verzameling citaten, anekdoten en losse gedachten niet aan het moderne begrip essay beantwoordt. Montaignes voorbeeld vond vooral in Engeland navolging. De 18e-eeuwse Engelse essayists (o.a. J.

Addison en R. Steele) voerden het in hun spectatoriale geschriften in en werden daarin o.a. door de Nederlander J. van Effen in zijn ‘vertogen’ gevolgd. Pas in de 19e eeuw kreeg het essay zijn moderne karakter en omvang bij Engelse schrijvers zoals C. Lamb (Essays of Elia, 1820-1822), W. Hazlitt, T. De Quincey, M.

Arnold, J. Ruskin en O. Wilde. In Nederland werd het genre omstreeks dezelfde tijd beoefend door J. Geel, N. Beets, C.

Busken Huet, Multatuli en R.C. Bakhuizen van de Brink; in Duitsland door H. Grimm en M. Harden; in Frankrijk door C.A. Sainte-Beuve, J.A. Barbey d’Aurevilly en J.A.

Gobineau; in Amerika o.a. door E.A. Poe en R.W. Emerson. Van de 20e-eeuwse buitenlandse essayisten moeten worden vermeld: M. Beerbohm, G.K. Chesterton, T.S.

EIiot, A. Huxley en G. Orwell in Engeland; A. Breton, A. Camus, A. Gide en J.P.

Sartre in Frankrijk; H. Mann, T. Mann en S. Zweig in Duitsland; N. Mailer en M. McCarthy in de VS.

In Nederland en België onderscheidden zich vóór de Tweede Wereldoorlog vooral M. ter Braak, M. Nijhoff, P. van Ostayen en S. Vestdijk in het litteraire essay, J. Engelman, A. Hammacher en R.N. Roland Holst in het esthetische, en P.

Geyl, J. Huizinga en J. Romein in het historische. Na 1945 is het genre onder meer beoefend door P. Rodenko, G.H.M. van Huet, R.A. Cornets de Groot, H.U.

Jessurun d’Oliveira, J.J. Oversteegen en K. Fens in het litteraire vlak; door J. Goudsblom in het sociologische, door Hillenius in het biologische, en door K.L. Poll in het politieke en algemene vlak. Aparte vermelding verdient R. Kousbroek, die met zijn Anathema’s (3 bundels, 1969 vlg.) het algemene essay in Nederland nieuw leven inblies.

Litt. T.W. Adorno, Der Essay als Form, (in: Noten zur Literatur I, 1958); B. Berger, Der Essay (1964); G. Haas, Studien zur Form des Essays und zu seinen Vorformen im Roman (1966).

< >