m. (g. mv.),
1. omtrek;
2. grootte: iets van flinke -, dikte;
3. ruimte die iets inneemt: (fig.) de van de ramp, uitgestrektheid;
4. volume (m.n. van een stem): zijn stem had te weinig voor die enorme zaal;
5. (muziek) de uitgestrektheid op de toonladder: de aria heeft een — van een octaaf.